hopeloos
Tussen de interne en de chirurgie bestaat immer een haat-liefdeverhouding. Internisten vinden chirurgen botte doeners, die nog geen nierfunctie kunnen interpreteren. Andersom snappen chirurgen niet hoe internisten zich uren kunnen bezighouden met een laag zoutgehalte. Zelf hebben ze geen tijd om daarbij stil te staan. Zodra de labuitslagen in de computer rood kleuren, is een consult interne dan ook snel geschreven. Internisten hangen dan weer bij iedere wond en ‘mogelijk geprikkelde buik’ aan de lijn om een chirurgische beoordeling te vragen.
Als geriater in opleiding sta ik absoluut aan de beschouwende kant van deze tweestrijd. Ik kan me dan ook blijven verbazen over de vragen die mijn chirurgische collega’s stellen. Vandaag is het consult in twee zinnen samengevat: “Hopeloze suikers. Meneer weet niet wat voor insuline hij gebruikt.”
Ik onderdruk mijn eerste impuls om op te schrijven dat er aan een hopeloze situatie per definitie niets meer valt te doen, en besluit eens na te gaan of er voor deze patiënt misschien toch nog hoop gloort aan de horizon.
Na enig speurwerk in het dossier kom ik erachter dat de patiënt is opgenomen voor een infectie aan zijn voet en dat hij naast diabetes ook de ziekte van Alzheimer heeft. Een bezoekje aan zijn bed leert me dat hij inderdaad niet weet wat voor insuline hij gebruikt en dat ook niemand anders dat weet, want “hij doet het al jaren zelf en dat is tot nu toe altijd goed gegaan.” Ik vermijd een blik op zijn teen, die vanmiddag geamputeerd zal gaan worden. Dát is de zorg van de chirurg.
Vervolgens bestudeer ik zijn lijst met glucosecontroles. Tijdens deze opname zijn die eigenlijk wel in orde geweest. Ik bel mijn collega van de chirurgie om te vragen hoe dat zit.
“O ja”, zegt zij, “ik had eigenlijk niet naar die lijst gekeken. Maar met die geïnfecteerde voet… En patiënt die maar op goed geluk zijn insuline spuit…”
Ze heeft natuurlijk gelijk dat een en ander wel met elkaar te maken zal hebben. Toch kan ik het niet nalaten om te zeggen: “Dus eigenlijk werd jíj een beetje hopeloos van deze patiënt, en viel het met zijn suikers best mee?”
Ik kijk echter wel uit om dat laatste niet al te onvriendelijk te zeggen, want wie weet kom ik morgen weer een ‘hopeloze’ wond tegen…