Huisarts

Ik moet bekennen dat ik telefoontjes van huisartsen maar lastig vind. De reden daarvoor is niet, zoals u misschien zult denken, dat ze meer werk voor mij betekenen. Zo hoort het. Als de huisarts nooit een patiënt doorstuurde, zou ik al snel zonder baan zitten en dat is niet bepaald een rooskleurig beeld in deze tijden van crisis. Wat ik wel lastig vind, is dat zo’n gesprek nooit eens normaal verloopt.

Als arts-assistent is het voortdurend koorddansen tussen het zelfstandig arts zijn aan de ene kant en de ondergeschikte rol ten opzichte van de medisch specialist aan de andere kant. Mijn gevoel voor evenwicht is gelukkig feilloos. Maar wanneer een huisarts belt – in mijn ogen toch ook een specialist – blijk ik plots aan de onderkant van dat koord te bungelen. De huisarts belt immers om míjn advies in te winnen, terwijl ik mij nog lang niet bekwaam acht om de rol van specialist te spelen.

Vanuit die scheve verhouding is het niet vreemd dat sommige huisartsen hun uiterste best doen om hun patiënten aan mij te ‘verkopen’. (Alsof de marktwerking in de zorg ook hier heeft toegeslagen en ik alleen patiënten uitkies die me interessant lijken.) Met de meest zorgwekkende termen (maar zonder informatie die tot een diagnose zou kunnen leiden) wordt een patiënt aangekondigd. Drie maal in één zin herhalen dat de patiënt ‘echt heel ziek is’, is daarbij geen uitzondering. “Ik begrijp het!” wil ik al na twee tellen roepen. “Uw patiënt moet op de spoedeisende hulp worden gezien. Stuur maar in.”

Van het oogpunt van de huisarts begrijp ik het wel. Je zal maar met een weerbarstige assistent worden geconfronteerd die jou met een doodzieke patiënt laat zitten. Maar wat is er mis met een natuurgetrouwe weergave van de klachten van de patiënt, gevolgd door een conclusie en eventuele verdenkingen?

Gelukkig zijn er ook huisartsen die zich niet zomaar laten afschepen: “Ik bel over mevrouw L. Vierentwintig jaar. Buikpijn rechtsonder met loslaatpijn en koorts. Ik wil graag dat je haar ziet.”
‘‘Ze mag zeker komen, maar denkt u niet aan blindedarmontsteking?”
“Nee.”
“U zei dat ze loslaatpijn heeft? Is dit niet iets voor de chirurg?”
‘‘Nee, hoor, deze casus is veel te moeilijk voor een chirurg.”

Verslagen geef ik toe: “Stuur haar maar door, dan zal ik er als internist eens heel hard over nadenken.” En dát doe ik, maar wel nadat ik de chirurg in consult heb gevraagd om de blindedarm eruit te halen.

Delen