Iemand moet het doen
Al tijdens mijn eerste maand als assistent vertrouwde een vertrekkende collega mij het opstellen van het rooster toe. “Jij bent hier tenslotte nog wel een tijdje”. Hoewel ik toen al enig vermoeden had dat dit klusje weleens groter kon zijn dan zij het deed voorkomen, stemde ik toch maar toe, want “iemand moest het doen.”
De daarop volgende maanden deed ik mijn uiterste best het rooster steeds weer op tijd kloppend te krijgen. Dat ging de ene keer wat makkelijk dan de andere keer, vooral omdat de groep ANIOS in ons ziekenhuis vaak van samenstelling wisselt. Toch lukte het altijd de diensten opgevuld te krijgen.
Tot nu. De griep waart rond in Nederland en dat merken we ook bij ons personeel. In één week krijgen we twee ziekmeldingen, zodat de overige assistenten overuren moeten draaien om alle diensten op te vullen. Dat gebeurt zonder morren. Ik doe ondertussen mijn best om, naast mijn overige werkzaamheden, alle roosterwijzigingen te registreren, zodat de salarisadministratie aan het einde van de maand de juiste gegevens krijgt. Iemand moet het tenslotte doen.
Wanneer ik me zelf, tegen het einde van die drukke week, ook niet zo goed meer voel, rij ik toch maar naar mijn werk. Ik weet dat we vandaag maar met zijn tweeën zijn voor twee afdelingen en de spoedeisende hulp. “Gaat het?” vraagt de collega van de nachtdienst nog en ik haal mijn schouders op. “Iemand zal het werk toch moeten doen.”
Werk is er genoeg. De eerste spoedpatiënt zit al op mij te wachten. Met een hoofd vol watten neem ik een warrige anamnese af, waarbij ik twee keer naar medicatiegebruik moet vragen en dan maar besluit het antwoord op te schrijven, voor ik het een derde keer vergeet. De patiënt lijkt het niet zo op te merken, maar als ik vraag of hij ‘alcohol rookt’, zegt hij bezorgd: “Gaat het met u wel, dokter?”
Ik bel mijn collega op de afdeling om het verhaal te vertellen, die mij heel resoluut naar huis stuurt. “Jij moet lekker onder de wol kruipen!”
“Maar het rooster!” roep ik nog. “De spoedeisende hulp! Iemand moet dat werk toch doen!”
“Natuurlijk”, zegt ze, “maar niemand heeft toch gezegd dat jíj die ‘iemand’ moet zijn?”