In de fout op de spoedeisende hulp

De ingesleten gewoonte om op de Spoedeisende Hulp (SEH) te vragen of een patiënt eventueel gereanimeerd wil worden is niet alleen vaak onzinnig, maar op grond van de ‘Gedragsregels voor artsen’ (KNMG) ook ongepast en in strijd met de Wet op de Geneeskundige Behandelovereenkomst (WGBO). Op de SEH van veel Nederlandse ziekenhuizen gaat het vermoedelijk echter dag na dag fout en dat lijkt mij nogal ernstig!

Vorige week stond deze blog in het teken van een artikel over dit onderwerp van internist/intensivist dr. Frank Bosch en longarts in opleiding Stephanie Bakker in Medisch Contact van 15 juni 2017. Drie dagen na de blog verscheen over vrijwel hetzelfde onderwerp – zij het niet toegespitst op de SEH – een artikel met als titel ‘Moet ik bij opname vragen naar reanimatiewensen’ van prof. mr. dr. Aart Hendriks, hoogleraar gezondheidsrecht aan de Universiteit Leiden in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde. Het laat zich niet aanzien dat de auteurs van beide publicaties hierover geen contact met elkaar hebben gehad.

Wederom blijkt hoe interessant en vooral relevant het is om een onderwerp zoals dit te belichten vanuit meerdere invalshoeken. Vanuit medisch perspectief is de teneur ‘het zou niet moeten mogen’:

  1. op een SEH is een zorgvuldig gesprek met een patiënt immers niet altijd mogelijk
  2. het risico bestaat dat een registratie plaats vindt die niet overeenkomt met het belang van de patiënt
  3. patiënten herinneren zich mogelijk niet alles wat op dat moment is besproken
  4. de angst voor een plotselinge circulatiestilstand die reanimatie vereist, is grotendeels onterecht.

Hendriks gaat verder! Patiënten worden vaak onderworpen aan een spervuur aan vragen. Hoe meer men weet, des te meer kunnen wensen worden gerespecteerd. Hulpverleners menen op deze wijze de autonomie van de patiënt te respecteren maar dreigen juist in strijd hiermee te handelen. Vragen dienen – aldus Hendriks – “dienstbaar (te zijn) aan het stellen van een diagnose en het doen van een behandelvoorstel.” De vraag of een patiënt eventueel gereanimeerd wil worden “betekent (…) een forse en vaak onevenredige inbreuk op de privésfeer van de patiënt.”

Hulpverleners die menen de autonomie van de patiënt te respecteren, dreigen vaak  juist in strijd hiermee te handelen

De betreffende vraag mag al helemaal niet lukraak worden gesteld. Dokters hebben de plicht om de patiënt hierover nader te informeren en tijd te gunnen voor een antwoord. Anders is – aldus wederom Hendriks – “het weigeren of geven van toestemming voor reanimatie (…) niet rechtsgeldig (…) wegens het niet voldoen aan de eisen van informed consent. (…) De wet gaat er (…) van uit dat de patiënt zelf zijn eventuele wensen inzake niet-behandelen kenbaar maakt, mondeling dan wel via een schriftelijk behandelverbod.”

Er zit nóg een belangrijke juridische kant aan, waarop Hendriks echter niet expliciet ingaat maar die volgens mij veel meer aandacht verdient. Bosch en Bakker schrijven: “Meestal kan het elektronisch patiëntendossier (epd) op de SEH niet afgesloten worden voordat die vraag (wel of geen reanimatie) wordt beantwoord.”

Dit is een ‘prachtig’ voorbeeld van hoe het EPD (en ICT in een breder kader) de relatie tussen patiënt en hulpverlener kan ‘infiltreren’ en in dit geval de arts of verpleegkundige zelfs tot iets dwingt wat in strijd is met de wet.

Delen