Jammer

De heer G. is sinds enkele weken opgenomen op de afdeling cognitieve stoornissen. Bij hem is een beginnende Alzheimer vastgesteld. Omdat hij alleen woont en geen zorg toelaat, lijkt het niet meer verantwoord om hem naar huis te laten gaan. We stellen voor om een verzorgingshuis met meerzorg aan te vragen, maar daar moet hij niets van weten. Zelf vindt hij immers dat er niets met hem aan de hand is.

Omdat we een verpleeghuis met BOPZ nogal een rigoreuze stap vinden voor een man die een groot aantal dingen nog wel zelfstandig kan, besluiten we tot het aanvragen van een rechterlijke machtiging met voorwaarden. Patiënt moet die zelf ondertekenen. Zolang hij zich aan de voorwaarden houdt, zoals het accepteren van thuiszorg en innemen van medicatie, kan hij dan thuis blijven wonen.

Normaal gesproken verloopt zo’n aanvraag redelijk vlot, juist omdat de patiënt er in principe (door het ondertekenen van de voorwaarden) mee instemt. Bij de heer G. volgt tijdens de zitting echter een juridisch getouwtrek waar ik als arts kriegel van wordt. Niet alleen betwijfelt de advocaat van patiënt de noodzaak van de machtiging (patiënt kan toch ook vrijwillig zorg accepteren?), maar zelfs wordt mijn deskundigheid als arts in twijfel getrokken. “Ik geloof niet dat er sprake is van Alzheimer bij mijn cliënt.” Dat de MMSE en het functioneren van patiënt iets anders uitwijzen, wordt weggewoven. Wat moet ik als arts – die niet is opgeleid om te pleiten voor een rechtbank – daar nu tegen in brengen? Een welles-nietes met de advocaat doet de zaak noch voor de rechtbank, noch voor patiënt enig goed. De machtiging wordt uiteindelijk wel afgegeven en patiënt is er blij mee; nu kan hij naar huis.

Een week later hoor ik dat hij alweer is aangemeld voor opname. Hij heeft de voorwaarden van zijn machtiging geschonden door de thuiszorg weg te sturen en zijn pillen te weigeren – hij is toch niet ziek? Als patiënt een verzorgingshuis blijft weigeren – waar het wel naar uitziet – is er geen andere optie dan hem alsnog gedwongen op te nemen in een verpleeghuis.

Dat deze ziekte bij de heer G. juist het ziektebesef en het oordeels- en kritieksvermogen heeft aangetast, terwijl zo veel andere functies nog (relatief) gespaard zijn gebleven, is geen zeldzaamheid. Toch is het jammer. Ik had hem nog een paar maanden in de relatieve zelfstandigheid van het verzorgingshuis gegund.

Delen