Kale cijfers

We hebben onderzoek gedaan dat aantoont dat verder onderzoek nodig is. Feitelijk is dit de enige echte conclusie die te trekken valt uit het onderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek naar de sterfte onder ziekenhuispatiënten tussen 2005 en 2010. De gestandaardiseerde ziekenhuissterfte (HSMR) is in die periode met 28 procent gedaald. Dat klinkt als goed nieuws, maar wie op basis van dit percentage meteen begint te juichen, juicht te vroeg.

De daling kán te maken hebben met een verbeterde kwaliteit van de zorg. En in een enkel geval – zoals bij de daling van de sterfte bij ischemische hartziekten – is dit ook wel aannemelijk. Maar in een aantal andere gevallen kan de oorzaak ook heel ergens anders liggen. Denk hierbij aan het gegeven dat ziekenhuizen tegenwoordige een ander opname- en ontslagbeleid voeren dan in het verleden. Patiënten die in de terminale fase verkeren, sterven lang niet altijd meer in een ziekenhuis maar veel vaker thuis of in een hospice.

De vraag die het CBS en het UMC Utrecht opwerpen is in dit verband relevant: namelijk of het nuttig is om de sterfte kort na ontslag mee te nemen bij de berekening van de HSMR van de individuele ziekenhuizen. Ja natuurlijk is dat nuttig, want dan ontstaat al een genuanceerder beeld. Edith Schippers zei eerder dat ze wilde dat alle ziekenhuizen hun sterftecijfers openbaar gingen maken “omdat de kwaliteit van de geleverde zorg transparant moet zijn voor de patiënt.” Op patiëntenniveau zegt dat kale getal van 28 procent echter helemaal niets.

Delen