Kansas
In theorie zou mijn leven niet zoveel moeten zijn veranderd, nu ik dan eindelijk ben afgestudeerd. Goed, ik mag – als mijn BIG-registratie eindelijk is afgehandeld – de titel ‘arts’ dragen en krijg vanaf nu iedere maand voor mijn werkzaamheden betaald. Maar die werkzaamheden verschillen natuurlijk niet zoveel van mijn taken als co-assistent.
Toch voelt het alsof ik door een tornado naar een onbekende wereld ben meegesleurd. Mijn gesprek bij P&O, waarbij onder andere mijn verzekeringen en pensioen aan de orde komen, voelt als een surrealistisch toneelstuk. De eerste keer dat ik me als ‘arts-assistent’ moet voorstellen, verspreek ik me.
Plotseling heb ik ook collega’s. En daaraan merk ik pas goed dat ik een heel ander leven ben begonnen! Zo volwassen zijn ze, dat ik ze bijna allemaal met ‘u’ aan wil spreken. De heren dragen een stropdas en spreken over hypotheekrenteaftrek alsof ze weten wat dat woord betekent. De dames komen in glimmende auto’s naar het werk, alwaar ze met opgeheven hoofd op hun hooggehakte schoenen over de afdeling lopen.
Ik schaam me voor mijn krakkemikkige fiets en afgetrapte gympjes. Waar ik eerder nooit problemen had met mijn kledingstijl, heb ik nu het gevoel dat ik een hele nieuwe garderobe aan moet schaffen om serieus te worden genomen.
Als ik door de gangen van het ziekenhuis loop, blijf ik in afwachting van het moment dat iemand tevoorschijn springt met een geheime camera, om me te vertellen dat dit allemaal één grote grap is.
Maar dat gebeurt niet. Ik bén arts-assistent en de mensen om mij heen vinden dat blijkbaar heel normaal.
Ach, er zijn ook overeenkomsten met het studentenbestaan. Als we samen lunchen, gaan de gesprekken nog steeds over sport en ‘Grey’s Anatomy’. En als je het jargon maar aanpast, is een verhaal over de echtgenoot van deze of gene uiteindelijk niet veel anders dan een verhaal over iemands vriendje.