Kenniewaarzijn

Afgelopen week verschenen er twee publicaties die gingen over kwaliteitsverschillen in de zorg.

De eerste stond in de Volkskrant en ging grotendeels over verschillen in blijvende complicaties na een prostaatkankeroperatie. Ik heb daar zelf op deze plaats ook over geschreven. Het stuk gaat in op de verbijsterende situatie dat er grote verschillen zijn in percentages blijvende incontinentie en impotentie tussen ziekenhuizen, maar dat die nergens te vinden zijn. En al helemaal niet voor patiënten. En het misschien nog wel schokkender feit dat deze zaken niet eens apart worden bijgehouden, maar alleen kunnen worden afgeleid uit andere gegevens. Op 29 februari promoveert Maike Schepens aan de Universiteit Leiden op onderzoek dat deze verschillen aan het licht bracht.

De tweede was een gezamenlijke publicatie van de Long Alliantie Nederland en de NZa. Deze ging over exacerbaties van COPD, tegenwoordig longaanval geheten. Bij longaanvallen is sprake van plotselinge verergering van klachten. Meer hoesten, meer sputum opgeven, kortademiger, minder kunnen inspannen. Longaanvallen veroorzaken veel leed en kunnen zeer beangstigend zijn voor de patiënt. Vaak is er na een longaanval sprake van een sterke en meestal blijvende verhoging van de ziekte- en zorglast. Voorkomen is ook hier beter dan behandelen. Jaarlijks zijn er circa 26.000 ziekenhuisopnamen als gevolg van longaanvallen en sterven er bijna 7.000 mensen aan COPD.

Er blijken grote regionale verschillen te zijn in behandeling van deze aanvallen. In Zuid-Limburg is de gemiddelde duur van een opname voor een longaanval tussen de 12 en 19 dagen. In de kop van Noord-Holland ongeveer 7 dagen. Het NZa-onderzoek is gecorrigeerd voor leeftijd, geslacht en sociaaleconomische status, alle drie belangrijke redenen van gezondheidsverschillen.

Dit zijn natuurlijk heel verschillende zaken. Het Volkskrant-artikel gaat over uitkomsten, en het gebrek aan transparantie over die uitkomsten. Het NZa-artikel gaat over behandelwijzen, en rept eigenlijk niet over uitkomsten. Het is bekend dat patiënten na een opname voor een longaanval meestal niet meer op het niveau van functioneren komen dat zij hadden voor de opname, maar het artikel gaat daar niet op in.

Over de oorzaak of oorzaken van deze verschillen kun je erg lang spreken. Beide publicaties zijn gebaseerd op declaratiedata. Het voordeel van declaratiedata is dat ze kloppen, want de financiële administratie van een ziekenhuis is op orde, anders blijft zo’n ziekenhuis niet lang bestaan. Het nadeel is dat deze data niet zoveel context bieden.


‘Zouden verschillen in uitkomsten allemaal openbaar zijn, dan moet je als specialist misschien constateren dat je minder goed bent dan je dacht’

Komen de verschillen bij prostaatkankeroperaties doordat de ene uroloog beter opereert dan de ander? De operatie vaker uitvoert en er handiger in is? Of zijn er ook verschillen tussen de patiënten? Opereert de ene chirurg alleen de makkelijke gevallen, en zijn collega de moeilijke? En die COPD-opnames: zijn de mensen in Limburg veel zieker zodat ze echt langer in het ziekenhuis moeten blijven? Of is er gebrek aan thuiszorg? Of doet men in Noord-Holland juist veel aan vroege interventie en voorkomt men op die manier opnames?

Dit zijn antwoorden die je niet uit declaratiedata alleen kunt halen. Je moet corrigeren voor verschillen in de groepen om verschillen tussen behandelingen en behandeluitkomsten te kunnen duiden. DICA (Dutch Institute of Clinical Auditing) doet daarom aan uitgebreide case-mix-correctie in de registraties die zij beheert. Nadeel van al deze correcties is weer dat je, als je goed je best doet, ook zeer reële verschillen tussen behandelaars kunt wegpoetsen.

Hoe verschillend deze twee publicaties ook zijn, de wijze waarop er op de sociale media op werd gereageerd was zeer gelijkvormig. Een enkeling, meestal een patiënt of iemand die werkt voor een patiëntenorganisatie, is geschokt. Best bijzonder, want zo nieuw zijn deze bevindingen niet.

Vertegenwoordigers van gezondheidsfondsen en zorgverzekeraars roepen op om verder te onderzoeken hoe we deze verschillen kunnen begrijpen, om zo tot verbetering te komen. Maar een groot aantal reacties, helaas overwegend uit de medische hoek, valt als volgt samen te vatten: KENNIEWAARZIJN. Een botte weigering om zelfs maar in overweging te nemen dat deze onderzoeken iets waardevols aan het licht hebben gebracht. Drogredenen vliegen je om de oren: zolang er medicijntekorten zijn, heeft dit soort onderzoek geen waarde. De NZa heeft nergens verstand van! Men leest het onderzoek niet, maar weet zeker dat er grote fouten in zitten.

Deze reacties zijn de straatvariant van die van officiële zijde. In het artikel in de Volkskrant vertelt Irene Dingemans van de Nederlandse Federatie van Kankerpatiëntenverenigingen (NFK) hoe op hun pogingen uitkomsten openbaar te maken werd gereageerd: brieven, dreiging met juridische stappen, tegenwerking door sommige ziekenhuizen.

De tegenwerking vanuit de beroepsgroep vind ik beschamend. Dat zou niet zo moeten zijn. Maar ergens begrijp ik het ook wel. Als verschillen in uitkomsten allemaal openbaar zouden zijn, moet je als specialist misschien constateren dat je minder goed bent dan je dacht. En erger: dat iedereen dat nu kan zien. En dat je patiënten dan misschien naar een ander gaan.

Dat je dat vreselijk vindt, is menselijk. Maar dat je niet meewerkt aan transparantie om de zorg te verbeteren, is niet professioneel.

Delen