Kennistoets

Met zo’n 500 aios toog ik enkele weken geleden naar Amersfoort voor de landelijke kennistoets interne geneeskunde.

Van tevoren was er hard geoefend, want met 150 meerkeuzevragen in tweeënhalf uur heb je geen tijd om eerst aan de vraagstelling te wennen. Het is zaak zo snel mogelijk te bedenken of je het antwoord wel of niet weet. Gokken is er niet bij, want foute antwoorden kosten punten. Wat de situatie er dit jaar nog moeilijker op maakte, was dat het gebruik van naslagwerken (inclusief laptop en smartphone) niet meer was toegestaan.

De toets vond plaats in de foyer van een theater, die nu tot examenzaal was omgebouwd. De rijen tafels met potloden en plastic bekertjes (voor de rond te delen koffie en thee) brachten onaangename flashbacks naar die uren waarin ik als achttienjarige op mijn centraal schriftelijk examen wiskunde zat te zwoegen. Alleen de zweetgeur van de gymzaal ontbrak nog (al duurde ook dat niet lang).

Na een hakkelige introductie (te wijten aan de falende intercom) konden we van start. Met het hart in de keel bekeek ik de eerste opgave. Geen flauw idee. De volgende. Niets. Pas bij vraag acht kreeg ik eindelijk hoop. Het meest sensitieve onderzoek voor het aantonen van nierstenen? Een CT-scan natuurlijk!

Zo worstelde ik me door de honderdvijftig vragen, in verschillende categorieën, van reumatologie en transfusiegeneeskunde tot endrocrinologie en water- en electrolythuishouding. De vragen op het gebied van de ouderengeneeskunde vielen gelukkig mee. De vragen met betrekking tot de intensive care waren dan weer een raadsel voor mij.

Ik verliet de zaal met gemengde gevoelen, maar bovenal een gênante mate van opluchting dat ik geen internist word en me dus – in theorie – iets minder schuldig hoef te voelen over de hiaten in mijn kennis. Dat ik volgens het antwoordmodel de vraag over de behandeling van een delier bij een Parkinsonpatiënt fout zou hebben beantwoord, trek ik me veel meer aan. Dát zou ik als geriater in wording toch moeten weten (en ik blijf erbij dat mijn antwoord óók goed was).

Het wachten is op de definitieve uitslag. En wat die ook zal zijn, ik weet zeker dat mijn eerdere sentiment ongewijzigd zal blijven: het is maar goed dat ik geen internist word. Voor al die zeldzame internistische ziektebeelden, hoe interessant ook, loop ik niet warm. Geef mij maar een delirante Parkinsonpatiënt.

Delen