Klachten
De eerste weken in het ziekenhuis voel ik me weer student. De vervoering die mijn buluitreiking bracht, verdwijnt snel tijdens de verplichte inwerkperiode, waarin ik als de groenste co-assistent achter mijn collega’s aanhobbel. Dat papiertje blijkt de wereld dus niet te hebben veranderd; of het moet zijn dat specialisten nu naar me kijken alsof de mogelijkheid bestaat dat er zich toch enige vorm van intelligentie achter mijn blauwe ogen bevindt.
De inwerkperiode omvat ook een reeks colleges, variërend in onderwerp van ‘Welk nummer bel ik in het geval van brand?’ tot ‘Hoe verricht ik een pericardiocentese op de spoedeisende hulp?’. Nu hoop ik geen van beide situaties ooit mee te maken, maar toch is het fijn dat het ziekenhuis haar arts-assistenten goed voorbereid de vloer op stuurt. Na afloop van het inwerkprogramma zijn de meest voorkomende problemen de revue wel gepasseerd, zodat ik me over mijn eerste échte werkdag bijna geen zorgen meer maak.
Bijna. Want er zijn ook colleges bij die niet bepaald geruststellen…
De klachtenfunctionaris komt de nieuwe assistenten iets over zijn werk vertellen. Het loopt al tegen het einde van de maand, we zijn de vele praatjes een beetje beu. Maar met zijn eerste woorden heeft hij direct onze aandacht: ‘Het ziekenhuis krijgt steeds meer klachten binnen – en steeds vaker betreft dat arts-assistenten.’
Bemoedigend is anders. Niemand maakt graag fouten en ik zal mijn uiterste best doen om problemen tijdens mijn werk te voorkomen, maar ik weet ook dat ik niet perfect ben. Het zou kunnen – en is misschien ook best waarschijnlijk – dat ik in de loop van mijn carrière een ernstige fout bega, waardoor een patiënt schade ondervindt.
Die gedachte houdt me de rest van de dag zo bezig, dat het zelfs mijn collega’s opvalt. ‘Maak je niet druk,’ zeggen ze. ‘Je doet je best en meer kan je niet doen. Zó snel heb je nu ook weer niet een klacht aan je broek.’
Enigszins gerustgesteld ga ik verder met het inwerkprogramma. Ik sta ingedeeld om op de spoedeisende hulp mee te lopen, waar ik dan eindelijk als een echte dokter patiënten kan zien. De eerste is een meneer van een jaar of zestig, die door de drukte al even heeft moeten wachten.
‘Goedemiddag,’ zeg ik. Dan hapert mijn stem, want in zijn hand zie ik een bekend foldertje: het informatieboekje van de klachtenfunctionaris. Met een zucht ga ik tegenover hem zitten: ‘Wat zijn de klachten, meneer?’