Liefdewerk
Gaby, kinderarts, zit al enkele weken thuis. Het ging niet meer, de accu was op. Haar huisarts constateerde een burn-out en schreef haar verplichte rust voor. Nu de stofwolken zijn gaan liggen, blikt ze terug op de manier waarop ze haar werk deed. Ze beschrijft zichzelf als grenzeloos: lange dagen, passie voor de patiënten, nergens nee tegen zeggen en de drijvende kracht in de vakgroep. Ze was voorzitter, zat jaren in de in de medische staf, trok de visitatie, was het gezicht van de vakgroep en coördineerde de projecten en werkzaamheden. Het was haar jarenlang goed afgegaan. Waar ze zich achteraf onvoldoende van bewust was, was de eindigheid van de manier waarop ze het vele werk het hoofd bood: door steeds harder te gaan werken.
Ze kreeg veel complimenten voor haar inzet en het nemen van zo veel verantwoordelijkheid. Ze zag het als een bewijs voor de goede weg die ze was ingeslagen. Dat langzamerhand het gevoel van scheefgroei begon te ontstaan en de overige collega’s weleens de helpen-de hand zouden kunnen uitsteken, onderdrukte ze. De collega’s boden hun hulp overigens wel aan, maar die werd keer op keer door haar afgewezen. Sommige maten waarschuwden nog, maar lieten het er na een tijdje bij zitten. Dat was niet altijd kwade opzet. Gaby klaagde nooit en pakte het werk al op voordat anderen in de gaten hadden dat het überhaupt bestond. Ze deed het bovendien erg snel en goed: alles liep op rolletjes.
Over haar geleidelijke terugkeer zijn de eerste afspraken gemaakt. Gaby gaat om de tafel met de collega’s om te reflecteren op de afgelopen tropenjaren. De grootste les is om werkdruk eerder bespreekbaar te maken en roepingsgedrag in te ruilen voor taakverdeling, grenzen aangeven en zakelijkheid. Niets tegen hard werken, maar wel binnen een gezond perspectief: managementuren, realistische taakverdeling, samen optrekken, niet meer alles zelf willen doen. Voor grenzeloos hard werken krijg je geen beloning. Je wordt onzichtbaar.