Mirro-screener: manisch of verliefd?
Heeft u “nu of ooit een periode gehad met ernstige klachten van onrust, minstens 1 week lang met 1 of meer van de volgende symptomen: voortdurend opgewonden zijn, spraakzaam of energiek zijn, minder slaap nodig hebben, denken de hele wereld aan te kunnen, kooplustig zijn?” Natuurlijk bent u ooit en hopelijk zelfs meerdere keren stapelverliefd geweest. Maar mocht u écht nooit in uw leven minstens een week lang met vlinders in uw buik hebben rondgelopen en toen in de tiende versnelling hebben geleefd, dan beklaag ik u. Ga dan maar eens praten met de POH-GGZ oftewel de praktijkondersteuner GGZ van uw huisarts of met de huisarts zelf.
Ik lijd aan een aangeboren en vermoedelijk onbehandelbare vorm van creatieve onrust. Hoe hypocriet onze samenleving is, ervaar ik regelmatig: creativiteit wordt gewaardeerd, maar mensen met een creatief motortje worden niet zelden met nek aangekeken. In mij draait zo’n motortje zonder aan/uit knop. ‘Saai’ bestaat voor mij niet, soms ben ik jaloers op mensen die zich vervelen, lekker ontspannen naar een flauw tv-programma kijken is een zware straf en zoals ik als kind zondagen haatte, heb ik als volwassene de pest aan vakanties. Kortom: de vraag uit de eerste alinea kan ik zelf volmondig met ‘ja’ beantwoorden.
Sta ik ergens in de DSM-5? Volgens mij niet. Het zou natuurlijk bespottelijk zijn wanneer iemand die ooit een week verliefd is geweest het predikaat ‘manisch’ krijgt opgeplakt. Die kant gaat het echter wel uit in de ‘Mirro-screener’ die met veel tamtam door Achmea – zacht uitgedrukt – wordt gepropageerd en waarover ook minister Edith Schippers zich inmiddels enthousiast heeft uitgelaten. Ik heb mijzelf aangemeld voor een demonstratieversie en al is deze “niet bedoeld voor gebruik in het zorgproces”, toch zijn de vragen echt.
Waarvoor dient de vragenlijst: “De mirro-screener wordt zoveel mogelijk ingezet in of rondom de huisartsenpraktijk door de POH-GGZ of de huisarts zelf.” De lijst loopt wat vooruit op de huidige ontwikkeling dat steeds minder huisartsen hun eigen patiënten goed kennen. Wanneer je als huisarts gemiddeld drie keer per jaar een patiënt ziet, dan zeggen enkele indrukken meer dan duizend woorden. Ik heb mijn patiënten altijd persoonlijk uit de wachtkamer gehaald omdat het eerste oogcontact en de handdruk al van zo veel betekenis zijn.
De vragenlijst begint met een opsomming van 13 hoofdklachten waaruit ik er maximaal 3 mag aanvinken. Ik val onder niets. De meeste vragen móeten met ‘ja’ of ‘nee’ worden beantwoord. De optie ‘weet ik niet’ ontbreekt, maar zodra een vraag niet wordt ingevuld komt er in het rood te staan dat dit wel verplicht is. Mijn dochter studeert psychologie; deze vragenlijst staat haaks op wat zij leert: wanneer iemand hulp nodig heeft, moet worden begonnen met open vragen. Als huisarts-in-opleiding kreeg je vroeger een uitbrander van de agoog, wanneer in het rollenspel een consult niet volledig open begon met een vragend “eh…?”
Wie zou deze vragenlijst hebben samengesteld? Heeft u ooit aan uw patiënt of cliënt een vraag van 41 woorden gesteld? En wat gaat er in u om wanneer u deze vraag (of beter gezegd: optie) treft onder het kopje ‘Depressieve klachten’? Geef dus maar niet toe dat u ooit verliefd bent geweest, want voor u het weet staat u te boek als ‘manisch’ en bent u voor uw leven getekend.
1 reactie
Leuke blog, met een erg belangrijk maar onderbelicht onderwerp dat u hier aansnijdt.
Het probleem is hier dat een screener voor psychische problematiek gebruikt wordt als ware het een ondubbelzinnig meetinstrument, te vergelijken met een thermometer. Een psychologische vragenlijst is geen thermometer: de laatste is, wanneer juist gebruikt, amper te beïnvloeden. Voor een psychologische vragenlijst is de relatie tussen resultaat en daadwerkelijk aanwezige problematiek, lang niet altijd één op één, en soms zelfs omgekeerd evenredig met de problematiek. De meest ernstig verslaafden zijn bijvoorbeeld niet zelden de grootste ontkenners; denk verder aan sociaal wenselijkheid, schaamte, gebrek aan ziekte- inzicht, cry for help, verkeerd begrip, gebrek aan context etc. Allemaal factoren die de score beïnvloeden en belangrijk zijn bij de interpretatie ervan, maar die in de wijze van gebruik waarop dit instrument wordt voorgeschreven buiten beeld blijven.
De interpretatie van een score op een screener is een deskundigheid op zichzelf waar naast vakkennis ook overige wetenschappelijke waarden (o.a. unus testis nullus testis) vanzelfsprekend op gaan. En dan heb ik het nog niet over de ontmenselijking die veel patiënten en verwijzers rondom het gebruik ervaren – zoals hierboven ook beschreven in de blog.
Door een te groot en eenzijdig vertrouwen aan zo’n screener toe te kennen bij de bepaling van een verwijzing binnen de GGZ, zeker wanneer dat gebeurt door niet ter zake opgeleide professionals, wordt de kwaliteit van de zorg ondermijnd in plaats van geholpen. Het feit dat een ZV hieraan voorbij gaat, onder gejuich van de minister, is tenenkrommend.
Alberts
20 maart 2014 / 10:28