Neurochirurg, oogarts en A

In Blind, een boek van de Franse kunstenares Sophie Calle (1953), staat een foto van een jonge vrouw met een goudkleurige hoofddoek. Ze zit op haar hurken tussen felgroen gras. Aan haar linker pols draagt ze een leeg speldenkussen. Het moet een verschrikking zijn geweest om zo – ook nog van schuin bovenaf – gefotografeerd te worden. Bedenkelijk staart de vrouw vooruit met ogen die niet meer kunnen zien. Samen met haar moeder werkte ze aan een karpet. Op een rood met witte ondergrond moesten bloemen met gele en witte bloemblaadjes worden geborduurd. Halverwege dit werk verdween het zicht uit haar ogen. In de toelichting ontbreekt een diagnose. “Mijn moeder maakte het kleed in haar eentje af,” luidt de laatste regel.

A werd wakker gebeld door een collega van de internist die hem behandelde. Zij telefoneerde vanuit een wagen. Hij moest direct contact opnemen met de neurochirurg. Die had een verklaring voor de raadselachtige, plots verminderde gezichtsscherpte van zijn rechteroog. Het telefoontje klonk zo alarmerend dat A vreesde voor een spoedoperatie en even later rillend van angst aan tafel zat. Was het wel zo verstandig om te gaan ontbijten, wanneer hij onder narcose moest? Nu begreep hij waarom de neurochirurg hem de avond tevoren een mailtje van één regel met zijn 06-nummer had gestuurd.

Het duurde even voordat hij de neurochirurg aan de lijn kreeg. De stem van de specialist klonk vriendelijk en geruststellend. De situatie was veel minder urgent dan A vreesde maar er dreigde wel een ingreep. Dat zou voor de eerste keer zijn dat de man in een ziekenhuis zou worden opgenomen. Zijn poliklinische ervaringen met chirurgen waren niet om te juichen. Een ingegroeide nagel leidde tot wel zeven ingrepen met een verminkte rechter grote-teen als resultaat. Twee van de drie kaakchirurgische behandelingen die bij A waren gedaan werden gecompliceerd door abcessen. Hoe zeker was de neurochirurg van zijn diagnose? Inmiddels was de gezichtsscherpte van zijn rechteroog immers weer grotendeels hersteld.

De rust van de oogpoli van het regionale ziekenhuis was hier ver te zoeken

Terwijl de neurochirurg een MRI zou aanvragen, stond er – op verwijzing van de oogarts van A – een afspraak gepland bij het Oogziekenhuis in Rotterdam. A voelde zich niet op zijn gemak in zo’n grote stad. Om onduidelijke redenen had hij een futuristisch gebouw verwacht. Het Oogziekenhuis was echter gevestigd in een oud gebouw dat hem deed denken aan zijn middelbare school. De rust die A kende van de oogpoli van het regionale ziekenhuis, waar hij altijd kwam, was hier ver te zoeken. Het wemelde van patiënten en er heerste een onaangename onrust.

Het Oogziekenhuis telt 23 informatiebalies. Voordat A door de oogarts werd gezien waren er twee onderzoeken gepland. Per post had de man keurig de tijden doorgekregen maar tussen het eerste en tweede onderzoek ging het mis. Hij hoorde assistentes namen van patiënten oproepen maar die van hem was er niet bij. In eerste instantie werd hij gerustgesteld: er was sprake van enige achterstand. Een half uur later ontdekte een secretaresse dat A niet was aangemeld. Hij werd meegenomen naar een andere wachtkamer.

Ofschoon de assistente die de oogmeting deed geen mededeling mocht doen, ontdekte A dat zijn rechteroog weer goed zag. Hoe nu verder met de neurochirurg? Natuurlijk hing dat mede af van de diagnose die werd gesteld. Wanneer de alarmerende achteruitgang van de gezichtsscherpte zich nog een tikkeltje erger zou herhalen, zou hij in een paar dagen aan het rechteroog blind kunnen worden. En wat wanneer ook het linkeroog zou worden aangedaan? A moest denken aan de jonge vrouw en andere lotgenoten in het boek van Sophie Calle.

De oogarts leek niet op de dame op de site van het Oogziekenhuis. Hij moest naast haar plaats nemen. Zij keek hem niet aan, hij kon zelfs haar ogen niet zien. “U ziet weer normaal,” was het eerste wat de specialiste zei, toen zij zich naar hem draaide. Het kwam op hem af als een vermaning. Alsof A zich moest verweren begon hij aan een doortimmerd betoog over wat hem was overkomen. Bang dat hij wezenlijke aspecten zou vergeten, had hij thuis aantekeningen gemaakt. De oogarts hoorde aan wat A te zeggen had maar leek haar conclusie al te hebben getrokken: het oog toonde geen schade en functioneerde goed. De oorzaak was vermoedelijk de emotionele ontlading, waarmee de klachten waren begonnen. Toen A zijn eigen oogarts had gevraagd of de plotse daling van de gezichtsscherpte een psychische oorzaak kon hebben, ontkende ze dat stellig.

Twee alom gerespecteerde, ervaren specialisten komen tot conclusies die haaks op elkaar staan

Tussen het telefoongesprek met de neurochirurg en het bezoek aan het Oogziekenhuis lag nog geen week. Twee alom gerespecteerde, ervaren specialisten komen tot conclusies die haaks op elkaar staan. De neurochirurg denkt aan een zeldzame aandoening, waarvan inderdaad sprake zou kunnen zijn. De oogarts vermoedt een psychische oorzaak. De euforie van de herstelde gezichtsscherpte wordt getemperd door een gevoel van verwarring. Wanneer A terug uit Rotterdam aan het eind van de middag vanaf het station terugloopt naar huis sluimert de lente terwijl er nog sneeuw ligt. Rechts van het voetpad valt de blik van A op een gave vogelveer die hij oppakt als aandenken aan deze dag. Even overweegt de man om het medisch dossier dat hij meezeult weg te gooien maar hij ziet ook wel in dat dit erg onverstandig zou zijn.

Delen