Zorg als commercieel krachtenspel
Verpleegkundig specialist huisartsenzorg Nienke Ipenburg (37) kijkt graag ook buiten de muren van haar praktijk. Daar ontbreekt het in haar ogen nogal eens aan communicatie of aan de juiste manier van communiceren. “We schieten direct in het doen en vallen daarna in herhaling met steeds dezelfde reflexen.”
Tekst: Wout de Bruijne Beeld: De Beeldredaktie/ Martijn Beekman
Voor Nienke Ipenburg is het duidelijk: “Zorg begint ín de relatie met de patiënt.” Maar hoe logisch dat ook klinkt, er wordt volgens haar vaak aan voorbijgegaan tijdens het handelen, plannen en innoveren. “We denken te weten wat de patiënt nodig heeft zonder dat we ons voldoende verdiepen in de zorgvraag en verlangens van de patiënt zelf.”
De relatie met haar patiënten is een onderwerp dat Ipenburg na aan het hart ligt. Ze werkte sinds 2000 als verpleegkundige in diverse perifere en academische ziekenhuizen in Nederland en werd in 2013 verpleegkundig specialist op het gebied van maag-, darm- en leverziekten. “Maar ik wilde meer zórg verlenen, en meemaken van een patiënt.” Ipenburg zag die mogelijkheid in de huisartspraktijk en werd in 2018 verpleegkundig specialist huisartsenzorg. “Een ongelooflijk mooi vak. Ik zie nu meer het totaalbeeld van het leven van mijn patiënten, en ben niet grotendeels beperkt tot de behandeling van een, bot gezegd, ziek orgaan. Ook werk ik niet meer in een omgeving die steeds verder wordt gereduceerd tot specialisatie en superspecialisatie.” Want Ipenburg kijkt graag buiten de kaders en belt regelmatig een specialist bij wie haar patiënt onder behandeling is. “Om over een diagnose te praten en om te kijken of we toch niet nog meer voor die patiënt kunnen doen.”
‘Ik wilde meer zórg verlenen, en meemaken van een patiënt’
Voor samenwerking is de verpleegkundig specialist in een huisartsenpraktijk in hartje Rotterdam niet bang. Ze is een geëngageerd zorgverlener en voelt een noodzaak tot nabijheid. Ze ergert zich aan het gebrek aan communicatie in het vakgebied, op diverse niveaus. “We ontwikkelen zorgpaden die geschikt zijn voor de technische kant van het pad. Maar wat binnen die route nog meer nodig is en of een patiënt die weg eigenlijk wel kán gaan, wordt nauwelijks gevraagd.”
Volgens Ipenburg is er onvoldoende tot geen aandacht voor de menselijke zijde van het verhaal. Zij noemt de aandacht juist wezenlijk voordat ‘iemand de tweede lijn wordt in geduwd’. “Daarvóór moet je een patiënt beter leren kennen. Wie is hij en wat past hém? Wat verwacht hij en kunnen we die verwachtingen waarmaken? Welke onzekerheden kleven er aan de medische kant en zien we de patiënt voldoende als persoon? Of gaat het om productie?”
Met betrekking tot dat laatste, vindt Ipenburg dat de zorg te veel ‘naar andermans pijpen danst’. “Natuurlijk begrijp ik het als verzekeraars zeggen dat de zorg te duur wordt. Maar zolang je de zorgverlening benadert en blijft benaderen vanuit een financieel oogpunt, komt er ook macht om de hoek kijken en worden handelen en plannen bepaald door kosten en baten. En dus door te smalle cijfers en modellen.”
Dat leidt volgens de Rotterdamse verpleegkundig specialist tot perverse prikkels. “Dan houden zorgverleners hun mond omdat ze bang zijn voor baan en hypotheek en dat is uiteindelijk voor niemand goed. Als je zorg bestempelt als commerciële dienstverlening, zoals in ons zorgstelsel, dan krijg je gedrag dat daar bij past. Zorg met hulpverlening als uitgangspunt zou een veel beter fundament zijn. Dat er wat dat betreft al een crisis gaande was, is nu wel duidelijk.”
Dat commerciële krachtenspel in de zorgverlening zag Nienke Ipenburg ook tijdens de eerste paniekweken van de coronacrisis in Nederland. “Er was een grote meerderheid van zorgverleners die meteen opstond om alles aan hulpverlening te gaan doen wat nodig was, ongeacht wat dat zou kosten. Maar er waren ook zorgverleners die in de ‘geldreflex’ schoten en op de rem probeerden te trappen.”
Ipenburg zag tijdens de crisis zaken die haar aan het denken zetten. “Vooropgesteld: buiten kijf werd en wordt er in de zorg keihard gewerkt in de strijdtegen het virus. Maar dat ontslaat ons niet van reflectie en kritiek op wat minder of niet goed ging.”
Een van die kritiekpunten is voor Ipenburg de ‘van-boven-naar-onder-communicatie’. Er wordt van bovenaf van alles opgelegd zonder overleg met de werkvloer. Toen ik in een tv-programma rond corona minister Van Rijn hoorde zeggen dat we voor een mogelijke tweede virusvloedgolf in het najaar de ic’s moeten uitbreiden en daarvoor snel personeel moeten opleiden, sloeg de schrik mij om het hart. Het ervaren ic-personeel kun je echt niet ‘zomaar even’ vervangen. De kwaliteit gaat dan hard achteruit en dat is niet alleen een gevaar dat je de patiënten aandoet, maar ook een risico voor de psychische gesteldheid van de zorgverleners die overwerkt en overvraagd zullen worden op een afdeling waar de meeste zieken toch al niet 100 procent gezond vandaan komen. En dan zegt de beroepsvereniging tegen de minister dat ze daaraan zal meewerken.” Ipenburg, boos: “Dat kan niet, praat met de verpleegkundigen op de ic, vraag hen eerst naar hun gedachten en ideeën.”
‘Zien we de patiënt als persoon of gaat het om productie?’
Er wordt volgens Ipenburg te vaak te weinig overlegd en samengewerkt in de zorg. “We schieten direct in het doen en vallen daarna in herhaling met steeds dezelfde reflexen. Als we niets veranderen, gebeurt dat bij een volgende besmettingsgolf weer. We moeten veel georganiseerder optrekken vanuit het startpunt.”
Dat punt ligt voor Ipenburg bij de patiënten en hun thuissituatie. “De relatie tussen nulde en eerste lijn is cruciaal in het tijdrekken richting tweede lijn. Daarmee moeten we golfbrekers plaatsen. Niet op het punt waar de golf neerslaat – de ic – maar juist daarbuiten.”
Dat kan volgens de Rotterdamse verpleegkundig specialist door duidelijker te krijgen wanneer mensen klachten ontwikkelen en dat te monitoren. “Er waren dit voorjaar patiënten die in het ziekenhuis belandden zonder voorafgaand contact met de huisarts. Die mensen kunnen toch niet allemaal in zo’n korte tijd van gezond naar doodziek zijn gegaan?” Ipenburg stelt dat we een nieuwe besmettingsgolf waarschijnlijk niet kunnen voorkomen, maar wel vertragen door het geven van informatie, de vinger aan de pols te houden in de praktijk en in de wijken, door goed contact houden en door samenspraak. “Dat moeten we als team, vanuit lokale context, dus niet top-down, aanpakken in volledige ontschotting.”