Niet voor de poes

Laatst vertelde ik mijn collega’s dat mijn kat suikerziekte en een te snel werkende schildklier heeft. Hilariteit alom. En ik moet toegeven dat het wel iets ironisch heeft, dat ik na iedere werkdag thuis nog even door kan dokteren.

De behandeling van suikerziekte en hyperthyreoïdie is opvallend genoeg voor katten en mensen precies hetzelfde. Voor het eerste krijgt mijn kat twee keer per dag een injectie met insuline, voor het tweede een tabletje felimazol (dat inderdaad min of meer dezelfde werking heeft als het voor mensen bedoelde strumazol).

In tegenstelling tot mijn patiënten kan ik mijn kat echter moeilijk uitleggen waar al die medicatie voor nodig is. Ze laat het goedmoedig toe, omdat ze weet dat er na al die heisa een bakje voer staat te wachten, maar je ziet haar denken: Raar mens, wat doe je toch moeilijk.

Vervelender wordt het wanneer het niet goed met haar gaat. Mijn patiënt zal zeggen dat hij zich niet lekker voelt. Met één vingerprikje kan ik zijn suikergehalte vaststellen en eventueel zijn medicatie aanpassen. Maar een kat die zich niet goed voelt, gaat zich verstoppen.

Inmiddels herken ik de symptomen wel. Ze gaat minder eten, wordt sloom en als haar suiker echt van slag is, zakt ze door haar pootjes. Maar komt dat door een te hoog of te laag suikergehalte? De symptomen lijken zo veel op elkaar, dat het nauwelijks te onderscheiden is. En een vingerprikje is niet zo simpel bij een kat. Door klinisch redeneren kom ik vaak een heel eind, maar zelfs die kunde laat me weleens in de steek.

Op dat soort momenten ben ik blij met mijn dierenarts, die wél weet wat ze met zo’n diertje aan moet. Binnen enkele minuten weet zij de diagnose te stellen en vaak is mijn kat dan alweer een eind op weg naar haar oude doen.

Nee, ik doe mijn best, maar als dokter ben ik niet voor de poes.

Delen