Night of the living dead
In mijn droom loop ik door een lege, lange gang en aan het einde van die gang is een deur. De kamer daarachter is met schemerachtig licht gevuld; het is nog net geen ochtend. Doodstil is het in de kamer. Er zitten mensen op houten klapstoelen. Hun gezichten zijn schimmig, alsof ook zij tot het rijk van de schemering behoren.
In hun midden staat een bed. Er ligt een lichaam in dat bed – een lichaam, geen mens meer, want dát deze vrouw dood is, kan ik vanaf hier al zien. Haar huid is geel perkament, de mond hangt een beetje open. Stijve, bleke handen liggen op te witte lakens. Haar ogen zijn gesloten.
De vrouw is dood. Dat weet ik al, als ik binnenkom. Het is te stil in deze kamer, ondanks de naamloze gezichten rond het bed. Er mist iets.
Toch doorloop ik braaf de stappen van het schouwen. Ik leg mijn stethoscoop op haar borstkas, luister naar de stilte.
In mijn droom pak ik mijn lampje om de pupilreflex te testen. Eén van de schimmen rond het bed staat op; een moment kijk ik opzij. En op dat ogenblik komt de dode vrouw overeind in haar bed, opent de ogen, waar reeds een grijze waas overheen ligt, en begint te gillen.
Met een schreeuw word ik wakker. Het duurt even voor ik in het schemerdonker de contouren van mijn slaapkamer ontwaar.
Slechts een droom.
Ik draai me weer om en neem me vurig voor geen zombiefilms meer te kijken.
’s Avonds droom ik niet, als ik tijdens mijn dienst word gebeld om te komen kijken of een patiënt is overleden. De gang en de kamer zijn dezelfde uit mijn droom, maar ditmaal zit er geen familie rond het bed. Er staat alleen een verpleegkundige, tegen de muur geleund.
Met mijn droom nog in gedachten duw ik éérst de ogen open. Geen pupilreflex. Ik wil mijn stethoscoop pakken, maar dan komt – net als in mijn droom – de patiënt snakkend naar adem omhoog.
Met een gil spring ik weg van het bed. Dan kijk ik de verpleegkundige aan en beide schieten we in de lach. ‘Nee,’ zeg ik, ‘meneer is nog niet overleden.’
Twee minuten later – de patiënt heeft een niet-reanimeren code – ligt hij helemaal stil in bed en kan ik alsnog de dood vaststellen.