Ongezocht ongeluk
“De volgende avond, na het bericht van haar dood, vloog ik naar Oostenrijk. (…) Ja, dacht ik steeds weer en sprak in stilte de gedachten telkens zorgvuldig na: Dat was het. Dat was het. Dat was het. Heel goed. Heel goed. Heel goed. En gedurende de hele vlucht was ik buiten mijzelf van trots dat zij zelfmoord had gepleegd.” (pagina 88)
‘Zij’ is de moeder van Peter Handke (1942), die op 19 november 1971 door inname van een overdosis medicijnen een eind aan haar leven maakte. De Oostenrijkse auteur en dichter, haar oudste zoon, was toen 28 jaar. Bijna zeven weken na haar overlijden begon hij met de bundel Ongezocht Ongeluk. Vandaag krijgt Handke in de Zweedse hoofdstad Stockholm de Nobelprijs voor literatuur.
Het toeval wil dat ik op de ochtend van donderdag 10 oktober 2019, toen aan het begin van de middag bekend werd gemaakt dat Peter Handke en de mij onbekende Poolse schrijfster Olga Tokarczuk (1962) de Nobelprijs voor de Literatuur hadden gewonnen, nog uit Ongezocht Ongeluk had gelezen. Voor zover ik het oeuvre van deze auteur ken, ben ik hiervan geen échte liefhebber. Maar Ongezocht Ongeluk is het enige boek, dat ik minstens driemaal heb gelezen. Dat is op zich geen prestatie, want in een paar uur vlieg je door de 98 pagina’s heen. Maar als recensent moet ik mij vooral richten op nieuwe uitgaven en geen oud werk herkauwen. Ofschoon de titel volgens Handke zelf niet klopt en hij deze bundel los van de rest van zijn werk plaatst, is het een indrukwekkend boek dat ik iedereen – zeker mensen in de zorg – kan aanbevelen.
Een indrukwekkend boek dat ik iedereen – zeker mensen in de zorg – kan aanbevelen
Ongezocht Ongeluk gaat over een intelligente vrouw met een krachtige persoonlijkheid, die niet kan ontsnappen aan het milieu waarin zij is opgegroeid. Behoudens één kortstondige, gelukkige relatie met een getrouwde man – de vader van de auteur – lijkt ze voorbestemd voor een tragisch leven. Bijna haaks op de indrukken die zij bij anderen wekt, is er sprake van een schrijnende, existentiële eenzaamheid. Handke: “Zij was dus niets geworden, kon ook niets meer worden, dat had men haar niet eens hoeven te voorspellen. Zij begon al over ‘mijn tijd toen’ te vertellen, hoewel ze nog niets eens dertig was.” (pagina 35). “Zij was, zij werd, zij werd niets.” (pagina 42) “Zelfs het dode lichaam kwam mij nog ontzettend verlaten en vol behoefte aan liefde voor.” (pagina 90)
Ik ken weinig boeken waarin zo beklemmend maar tegelijk bijna droog ‘de onder de oppervlakte gelegen terreur’ die het leefmilieu op een individu kan uitoefenen wordt verwoord. Door de enigszins afstandelijke verhaaltrant lijkt het of emoties buiten de deur worden gehouden, maar juist daardoor komen sommige mededelingen des te harder aan. Dat is ook het geval wanneer Handke over zichzelf schrijft: “Na mijn eindexamen zag ik mijn vader voor de eerste keer (…).” (pagina 28) Hetzelfde geldt voor ogenschijnlijk onbeduidende details die tegen het decor van cruciale momenten vervreemdend werken. Nadat zijn moeder ‘zo’n honderd kleine slaaptabletten’ heeft afgehaald, die ze dezelfde avond zou innemen, schrijft Handke: “Hoewel het niet regende, kocht ze bovendien nog een rode paraplu met een mooie, een beetje kromgegroeide stok.” (pagina 87)
Wat dit boek echter bovenal zo bijzonder maakt, is dat de Peter Handke ook reflecteert over het schrijfproces en zijn omstandigheden op dat moment. Daarmee start hij ook de bundel; pas op pagina 12 begint de auteur met de biografie van zijn moeder. Van pagina 42 tot pagina 46 volgt er weer een intermezzo, waarin de schrijver filosofeert over zijn aanpak bij dit boek. En op pagina 93 schrijft hij: “Het is niet waar dat het schrijven mij heeft geholpen. Gedurende de weken dat ik met het verhaal bezig ben geweest, hield ook het verhaal niet op mij bezig te houden.” Zijn relaas eindigt met een opsomming van flarden losse herinneringen; was hierover geen plaats in de bundel? Dan volgt de slotzin: “Later zal ik over dit alles nauwkeuriger schrijven.” Voor zover mij bekend is dat nooit gebeurd.