Parijs – vrijdag 13 november 2015

– 1 –

WENS

Wortels krommen zich
Daaronder
woont vast een mol.
Of een dwerg.
Of alleen maar aarde
             en een zilveren streep water…

Bloed
ware beter.

– – –

Kleine worteldroom, die mij nog hier houdt,
bloedoverspoeld
voor niemand zichtbaar meer,
doodsbezit.

In beide – door Ton Naaijkens vertaalde – gedichten van Paul Celan (1920-1970) wordt het menselijk bestaan doorgrond. In het eerste gedicht wordt de wens van een 19-jarige geuit om het bestaan te wortelen in de levenskracht die het bloed jou geeft. In het tweede – een van de laatste gedichten kort voor zijn zelfmoord – symboliseert bloed echter niet meer vitaliteit maar dodelijk geweld. Het leven is uitgedraaid op een grote desillusie. De oorlog, die de dichter van zijn ouders beroofde en waarin hij ternauwernood aan de dood ontkwam, heeft Paul Celan als dichter en mens gebrandmerkt. Vivian Liska schreef over beide gedichten en hun samenhang een verhelderend essay in het literaire tijdschrift Armada (oktober 2009).

Wat drijft een mens tot wandaden, waardoor een ander levenslang wordt getekend? Wat rechtvaardigt überhaupt de destructie van het bestaan van een medemens? Bij elke daad begint de zoektocht opnieuw. Naarmate de schakel tussen dader en slachtoffer vager is, wordt de vraag prangender. De terreuraanslagen in Parijs slaan opnieuw een bres in het intuïtieve gevoel  dat mensen meer met elkaar delen dan van elkaar verschillen en in het hierop gebaseerde vertrouwen dat er altijd een brug naar elkaar toe mogelijk moet zijn. Want er zou toch meer van een mensenleven over moeten blijven dan de “kleine worteldroom”, waarover Paul Celan het kort voor zijn dood heeft.

 – 2 –

DE DIAMETER VAN EEN BOM

De diameter van de bom was dertig centimeter
en de diameter van zijn effectief
bereik ongeveer zeven meter.
En daarbinnen vier doden en elf gewonden.
En daaromheen in een grotere cirkel
van pijn en tijd liggen verspreid
twee ziekenhuizen en een kerkhof.
Maar de jonge vrouw die
begraven werd waar ze vandaan kwam,
meer dan honderd kilometer verderop,
maakte de cirkel een stuk groter.
En de eenzame man die huilt om haar dood
in een uithoek van een ver land
sluit de hele wereld in de cirkel in.
En dan heb ik nog niet over het huilen van de wezen
dat reikt tot de zetel van God
en daar voorbij, en dat de cirkel
zonder grenzen maakt en zonder God.

We weten het allemaal: geweld dat iemand treft, raakt ook al zijn of haar dierbaren. In de bundel Voor je ogen – Een canon van vijftig werelddichter uit vijftig jaar staat een door Daan Bronkhorst vertaald gedicht van de Yehuda Amichai (1924-2000), waarin dit besef zodanig plastisch wordt verwoord, dat onze ogen hiervoor opnieuw worden geopend: een bom met een diameter van dertig centimeter die na ontploffing een bereik van ongeveer zeven meter heeft kan uiteindelijk iedereen op ongeacht welke plek ter wereld – en zelfs daarbuiten tot voorbij de ‘zetel van God’ – raken.

Hoeveel verdriet kan ogenschijnlijk onzichtbaar binnenshuids worden gehouden? Wanneer u over een jaar een weekendtrip naar de Franse hoofdstad maakt, zullen er op de locaties van de terreuraanslagen geen of nog maar weinig littekens hieraan herinneren. De koperen plaquette op de muur van het theater Bataclan zal de gehaaste voorbijganger nauwelijks opvallen. Het is niet ondenkbeeldig dat u op een gegeven moment in dezelfde metro zit als één van die dierbaren die nog steeds treuren om het lot van een van de slachtoffers. Maar zeker in een metropool als Parijs drukt anonimiteit mensen in een – wellicht ongewenst – korset van kilte en onverschilligheid. Mensen vermijden elkanders blik.

 – 3 –

PROBEER DE VERMINKTE WERELD TE BEZINGEN

Probeer de verminkte wereld te bezingen.
Denk weer aan de lange junidagen.
aan de rozijnen, de druppels van de rosé.
Aan de distels die de verlaten erven
van ontheemden stelselmatig overwoekerden.
Je moet de verminkte wereld bezingen.
Je hebt sierlijke zeiljachten en schepen gezien;
een ervan had een lange reis voor de boeg,
een ander wachtte slechts het zoute niets.
Je hebt vluchtelingen gezien die nergens heen gingen,
beulen gehoord die een lied van vreugde zongen.
Je moet de verminkte wereld bezingen.
Denk aan de momenten waarop jullie samen
in de witte kamer waren en de vitrage bewoog.
Keer terug naar dat concert, toen de muziek losbrak.
In de herfst verzamelde je eikels in het park
en de bladerden wervelden boven de littekens
van de aarde. Bezing de verminkte wereld
en het grijze veertje, dat een lijster heeft verloren,
en het zachte licht dat dwaalt en verschijnt
en steeds terugkomt.

In het nawoord van de bundel Mystiek voor beginners van de Poolse dichter Adam Zagajewski (1945) schrijft de vertaler Gerard Rasch, dat in het eerste nummer van The New Yorker na 11 september 2001 bovenstaand gedicht als enige tekst op de achterpagina stond die doorgaans voor cartoons en satire wordt gereserveerd. Hierna vervolgt hij: “Wie, als Zagajewski, na een dichterscarrière van ruim dertig jaar met een dergelijke aansporing komt, weet al dat hij zich een onmogelijke taak heeft gesteld. De dichter die de wereld heden ten dage positief wil benaderen, met oog voor het schone en goede – zonder aanhalingstekens -, loopt gauw het gevaar sentimenteel en naïef, ouderwets en saai bevonden te worden.”

Vanuit de onpeilbare diepte komt niet alleen het geweld maar ook de troost: de wond roept als het ware om een pleister. In het gedicht van Adam Zagajewski wordt deze troost niet aangereikt als een groots gebaar en evenmin als een geschenk van buiten. Troost moet worden gezocht in herinneringen aan of – nog beter – herbeleving van bijzondere geluksmomenten alleen of samen, ingebed in de context van het gebeuren rondom of vlakbij. Het besef hiervan moet mensen doordringen van het feit dat ook voor hen gelukkige momenten zullen terugkeren. God ontbreekt hierbij maar de bundel heeft niet voor niets als titel Mystiek voor beginners gekregen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Delen