Placenta
Placenta
Dit vormeloze, kwabbige orgaan,
dat met de geboorte wordt uitgestoten.
Moeder noch kind, neutraal,
op dezelfde manier waarop de binnenste leegte
in de kern van de slapeloosheid
een volkomen neutrale plek is.
Er is altijd iets dat zich
tussen de normale toestanden bevindt,
dat noch het een noch het ander is.
Jegens dit Tussen voel ik
een scheefgegroeide vriendschap,
verwantschap zelfs.
Het toont het grote, lege, eerlijke gezicht
van de werkelijke wereld.
Lars Gustafsson
Vertaling: J. Bernlef
Uit: Een raadselachtige verdwijning (1999)
Tijdens het co-schap gynaecologie en verloskunde haalde ik precies het minimum verplichte aantal van tien bevallingen maar vraag niet hoe. Twee keer glibberde een baby inderdaad in of door mijn handen. Daar viel eerlijk gezegd maar weinig eer aan te behalen. Mijn herinneringen aan die drie maanden zijn weinig rooskleurig: veel stress, geschreeuw en een neurotische vrouwenarts die de verloskamer als filmstudio had ingericht om de bevalling van zijn echtgenote haarscherp vast te leggen. En oh ja, het was mijn taak als co om de placenta te wegen en te onderzoeken voordat deze als medisch afval in een lichtblauwe zak verdween; dat was bepaald geen klus om lyrisch van te worden.
Het hoeft weinig verbazing te wekken dat in de wereld van kunst en literatuur de placenta geen bron van inspiratie is. Op één gedicht na, maar juist dat ene gedicht mag wat mij betreft als een poëtisch monument worden beschouwd. Het is geschreven door de Zweedse dichter en schrijver Lars Gustafsson (1936) en vertaald door J. Bernlef (1937-2012).
Er zijn van Gustafsson zes romans en vier gedichten(verzamel)bundels in het Nederlands verschenen en deze auteur is dan ook in ons land geen onbekende. Zowel in zijn proza – met name in zijn bekendste boek De dood van een imker – als in zijn poëzie figureert de geneeskunde maar wel in het bredere kader van onze existentie. Lars Gustafsson studeerde en doceerde later filosofie. Ook in zijn heldere poëzie – waarin doorgaans weinig metaforen (vaak als kenmerkend stijlkenmerk van dichters beschouwd) voorkomen en hang naar romantiek ontbreekt – krijgen wij op een dichterlijke wijze filosofische inzichten aangereikt.
Het gedicht Placenta begint zoals veel poëzie van Lars Gustafsson met een feitelijke constatering: onderwerp is “dit vormeloze, kwabbige orgaan, dat met de geboorte wordt uitgestoten.” Er is heel wat poëzie over moeders en kinderen geschreven maar de dichter zoomt nú juist in op wat noch helemaal moeder noch helemaal kind is. Een placenta bestaat inderdaad uit zowel maternaal als embryonaal weefsel. Hoe intens het contact tussen moeder en kind ook is, toch is er vanaf het eerste moment in de placenta al sprake van een scheiding tussen de bloedsomloop van beiden. Terwijl de blik van de dichter gericht blijft op de neutrale tussenruimte, zoomt hij uit oftewel veralgemeniseert hij: “Er is altijd iets dat zich tussen de normale toestanden bevindt, dat noch het een noch het ander is.” Daarmee – zo wordt in het gedicht beklemtoond – voelt Gustafsson zich verbonden.
Wat wil Lars Gustafsson ons met dit gedicht duidelijk maken? Wanneer het gaat om de relatie tussen hulpverlener en patiënt, of die tussen twee mensen in het algemeen dan wel – nog algemener – die tussen twee organismen, dan richt onze aandacht zich automatisch op de een en/of de ander maar we zijn ons zelden of niet bewust van “de tussenruimte” die “het grote, lege, eerlijke gezicht van de werkelijke wereld” toont. Juist dankzij die wereld – te beginnen met de fysieke kenmerken van de ruimte – is mogelijk dat twee organismen zich tot elkaar relateren. Wanneer een mug een mens steekt, wordt dit contact als onaangenaam beleefd maar dat neemt niet weg dat het tegelijk toch om een wonderbaarlijke gebeurtenis gaat: wanneer er ondanks de fundamentele verschillen tussen mug en mens niet iets wezenlijks met elkaar wordt gedeeld, zouden deze elkaar nooit écht kunnen treffen. Datgene wat mens en mug van elkaar scheidt – het tussengebied – vormt als het ware ook de brug naar elkaar. Denk hierbij ter vergelijking aan water waardoor continenten worden gescheiden maar tegelijk met elkaar worden verbonden; de ‘tussenliggende’ zeeën zijn met elkaar verbonden en van grote betekenis voor de continenten.
In 1994 kreeg Bernlef de P.C. Hooft-prijs voor poëzie. Deze prijs leidde een jaar later tot de uitgave van Alfabet op de rug gezien met poëzievertalingen van de gelauwerde. Van Lars Gustafsson, één van de zeventien dichters van wie werk is opgenomen, werden negen gedichten geselecteerd, waarvan Placenta grappig genoeg niet het eerste maar het laatste is. In zijn introductie schrijft Bernlef: “In het gedicht Placenta verwijst hij (Lars Gustafsson) naar gebieden die nergens bij horen, nog niet door definities en beschrijvingen zijn geconfisqueerd. Een ‘tussen’. Dat tussengebied is bij uitstek het terrein waarop Gustafsson zich als dichter het liefst beweegt. De ‘andere’ wereld is voor Gustaffson niet zozeer een religieuze notie als wel het besef van de grenzen van het menselijk brein, van ons gebrekkig inlevingsvermogen waar het andere werelden dan die van de mens betreft. Dat besef leidt bij Gustafsson niet tot pessimisme, maar tot een realistische positiebepaling van de ‘mensenwereld’ als een van de vele naast elkaar bestaande werelden.”
Tien jaar later was Lars Gustafsson te gast bij Poetry International. In dat kader publiceerde de NRC een interview dat Kester Freriks met de dichter had. Ook hierin komt de placenta ter sprake maar nu – zo wil de ironie – als metafoor; Gustafsson: “De taal is als de placenta, de bemiddeling, tussen de wereld en de dichter. Taal hoort zowel bij de wereld als bij de dichter, maar taal is niet eenkennig. De placenta behoort noch bij de moeder noch bij het kind. Maar zonder placenta geen geboorte.”