Rooskleurig

Onder de titel ‘Geef uw mening’ belandde begin april samen met de wekelijkse reclamefolder van de buurtsuper een A4-tje op onze deurmat: “Beste bewoner van Maliskamp. Vanaf maandag 11 april tot en met vrijdag 6 mei kunt u huisbezoek verwachten. Twee studentes van Avans Hogeschool (…) doen een afstudeeronderzoek.” In de hiernavolgende alinea wordt in cursief schrift overgegaan op de ‘wij-vorm’: “Wij willen graag van inwoners van Maliskamp boven de 55 jaar weten: – Wat voor ontmoetingsactiviteiten vindt u belangrijk – Uw behoefte aan informatie over zorg.” Hierna gaat de aankondiging verder: “De twee studentes zullen hierover met u in gesprek gaan.”

Wanneer ik samen met één van mijn jongvolwassen kinderen door onze buurt wandel of rij en iemand groet, reageert mijn kroost steevast met de vraag of ik die persoon ken. Wanneer dat niet het geval is, blijkt dat ik iets heb gedaan, wat in hun ogen hoogst ongebruikelijk is. En dan heb ik zelfs de kwalijke gewoonte om ook kinderen en jongeren goedendag te zeggen. Soms leidt dat inderdaad tot een verbaasde blik in de trant van ‘wat moet die oude vent van mij?’ Ik heb mijn kinderen ooit gevraagd wie hen heeft afgeleerd om mensen die je in een gemoedelijke wijk zoals die van ons op straat tegenkomt te groeten, ook al ken je hen niet. Juist dat allereerste moment – elkaar aankijken en groeten – vormt naar mijn gevoel de deur in het eerste contact met de ander.

[Tweet “‘De beleving van ‘een voltooid leven’ is niet de uitkomst van een optel- maar van een aftreksom'”]

Els van Wijngaarden, docent ethiek aan de Hogeschool Windesheim, doet aan de Universiteit voor Humanistiek in Utrecht promotieonderzoek naar de thematiek van het ‘voltooid leven’. In dit kader nam zij diepte-interviews af bij 25 Nederlandse wilsbekwame ouderen met een gemiddelde leeftijd van 82 jaar zonder terminale ziekte of psychische aandoening. De conclusie is samengevat in de titel van het bericht over dit onderzoek op de site van de Universiteit voor Humanistiek: ‘De term voltooid leven schetst een te rooskleurig beeld’: “De term voltooid leven schetst een te rooskleurig beeld”. Onderaan dit bericht staat dat Trouw, het Friesch Dagblad, de NRC en het radioprogramma Met het oog op morgen al aandacht aan dit onderzoek hebben geschonken – dus media-aandacht genoeg – en aan dit rijtje kan nu ook Medisch Contact (23 juni 2016) worden toegevoegd.

De kop van het artikel in Medisch Contact luidt iets concreter: “Voltooid leven vraagt ander antwoord dan dood.” Uit deze publicatie komt het volgende citaat van de onderzoekster: “De ervaring waar deze mensen mij deelgenoot hebben gemaakt heeft mij diep geraakt. Deze ouderen lijden echt aan het leven. Voltooid leven toont zich in de verhalen als een verzet tegen het hier en nu. Het leven gaat nog door, maar het levensboek is in feite al gesloten. (…) In de werkelijkheid gaat achter de term voltooid leven een rauwe tragiek schuil.”

Het is duidelijk dat Els van Wijngaarden fors is geschrokken van het feit dat de beleving van ‘een voltooid leven’ – bij wijze van spreken ­– niet de uitkomst van een optel- maar van een aftreksom is. Het zou toch niet moeten mogen – vermoed ik dat zij denkt – dat dit het negatieve startpunt vormt voor een zelfgekozen levenseinde?

In het bericht op de site van de Universiteit voor Humanistiek staat: “Niet eerder zijn in Nederland de beweegredenen van ouderen die hun leven willen beëindigen vanwege niet-medische redenen, zo intensief onderzocht.” De door Els van Wijngaarden gevolgde weg mag dan anders zijn, de belangrijkste conclusie dat er sprake is van een maatschappelijk probleem is dat zeker niet. In februari kwam Paul Schnabel c.s. immers in zijn adviesrapport Voltooid Leven tot dezelfde conclusie, hetgeen de promovenda in Medisch Contact zelf ook toegeeft: “Het adviesrapport sluit in dit opzicht naadloos bij onze onderzoekbevindingen aan.”

De twee studentes van Avans Hogeschool hebben mijn vrouw en mij – beide zestigers – niet vereerd met een huisbezoek en omgekeerd hebben wij de bijeenkomst in ‘Ons Trefpunt’ waarop de resultaten uit de gesprekken bekend zijn gemaakt gemist. In zekere zin grenst hun onderzoek aan het haalbare: 55-plussers mogen aangeven welke ontmoetingsactiviteiten zij belangrijk vinden en aan welke informatie over zorg behoefte is. Wat er met de conclusies wordt gedaan valt buiten het onderzoek, dat verder elke diepgang mist. Els van Wijngaarden staat geheel achter de niet echt opwindende conclusie van de commissie ‘Voltooid Leven’ dat een maatschappelijk probleem om een ‘sociaal-maatschappelijk antwoord’ vraagt. Maar dan? In welke richting moet dit antwoord worden gezocht en hoe moeten wij in de tussentijd omgaan met ouderen die écht aan het leven lijden en dit willen beëindigen?

Desgevraagd kreeg ik bij de Universiteit voor Humanistiek te horen dat het manuscript van de dissertatie van Els van Wijngaarden nog niet helemaal klaar is. Daarna moet het nog worden gelezen door de leden van de beoordelingscommissie. Er is dus misschien nog wat ruimte om aan deze vragen aandacht te schenken. Ik vrees persoonlijk dat over het ‘sociaal-maatschappelijk antwoord’ wat te – of misschien wel véél te – rooskleurig wordt gedacht. Wat mij betreft zou het al mooi zijn wanneer mijn kinderen het weer normaal gaan vinden om in onze wijk onbekenden – zelfs ouderen – op straat te groeten. Maar ik zie het voorlopig nog niet gebeuren.

Delen