Sterretjes

Ik heb nog nooit een vallende ster gezien, laat staan een aantal vallende sterren tegelijk. Maar een paar dagen geleden verschenen zij plots uiterst rechts in mijn gezichtsveld. Puntkleine helderwitte sterretjes – ik schat enkele tientallen – zoefden razendsnel van boven schuin naar beneden. Het was een wonderlijk gezicht maar baarde wel direct onrust, want de zon scheen volop en dan behoor je geen vallende sterren te zien. Ook verscheen er in het gezichtsveld van mijn rechteroog een grijze, transparante vlek in de vorm van een hoefafdruk.

“Ziet u bliksemflitsen,” vroeg de assistente van de huisarts toen ik haar aan de lijn kreeg. Op de eerste dag van de schepping scheidde God licht (dag) en duisternis (nacht) maar om de dramatiek van deze imponerende daad te beklemtonen had de illustrator van de kinderbijbel die ik ooit aan mijn zoon gaf, hier een spervuur aan bliksemschichten aan toegevoegd. Het menselijk lichaam zit vol aardige snufjes, maar het alarmerend karakter van bliksemflitsen als waarschuwing dat het zicht in het oog weleens zou kunnen verdwijnen zal weinigen ontgaan. “Nee,” antwoordde ik, “ik zie sterretjes maar geen flitsen.”

Als patiënt bekruipt mij in de spreekkamer niet zelden een examengevoel. Is mijn klacht wel serieus genoeg voor dure dokterstijd?

Een jonge vrouw haalde mij de volgende ochtend uit de wachtkamer. Halverwege het consult vroeg ik haar of zij de nieuwe huisarts was. Zij bleek co-assistente. Wat betreft bejegening en betrokkenheid kan menige dokter nog heel wat van co-assistenten leren. Ik kreeg uitgebreid de kans om het curieuze fenomeen dat mij overviel te beschrijven; de wegschietende lichtpuntjes waren grotendeels verdwenen maar de grijze vlek zat er steeds nog en deze was met name bij lezen knap irritant. “Maakt u zich zorgen,” vroeg de co-assistente tot tweemaal toe, waarna ik zelf mocht aangeven wat ik wilde dat er gedaan zou worden.

Als patiënt bekruipt mij in de spreekkamer niet zelden een examengevoel. Is mijn klacht wel serieus genoeg voor dure dokterstijd? Mijn eigen huisarts glipte de kamer binnen voor een ‘ménage à trois’ waarin ik mij maar wat gedeisd hield, omdat het balletje al snel de goede richting uitrolde: een spoedverwijzing naar de oogarts. Hoe hecht de relatie tussen vader en kind kan zijn, bleek ook nu weer toen ik tussen de twee consulten even thuis was: dochterlief belde op vanaf haar studentenkamer; ze had behoorlijk last van haar rechter  oog en vroeg mijn advies. Ik nam contact op met een huisarts in haar buurt waar zij nog diezelfde dag terecht kon.

“Meneer, het is natuurlijk beroerd dat u uw pols heeft gebroken, maar gelukkig hoeft deze niet gezet te worden en u mag helemaal blij zijn dat aan de andere kant niets aan de hand is.” Ik wil niet beweren dat zo’n patiënt nu stralend van blijdschap met de arm in het gips naar huis gaat maar het besef dat het veel erger had kunnen zijn kan de impact van een naar gebeuren wel wat inperken. “Bij u is sprake van een glasvochtloslating maar dat is een leeftijdsverschijnsel,” zei de ervaren oogarts geruststellend. Hier kunnen co-assistenten en jonge dokters nog wat van leren: praat nooit over een ouderdomsverschijnsel maar over een leeftijdsverschijnsel.

Dochterlief rapporteert dat de huisarts in Nijmegen haar bepaald niet vriendelijk heeft bejegend. Hij begreep niet waarom ze zich met zo’n akkefietje – een pijnlijk rood oog – bij hem had gemeld. Geen beste beurt voor mijn collega. Een paar van dit soort negatieve ervaringen maken de zorg niet aanlokkelijker en de eerlijkheid gebiedt dat ik zelf al hard op weg was om een zorgmijder te worden. Maar net op tijd heeft de zorg mij weer in de armen gesloten. De oorzaak van de grijze vlek zal volgens de oogarts niet verdwijnen maar ook hiermee leren onze hersens omgaan; na een paar weken zou ik er weinig of niets meer van merken.

Delen