Uit- en aankleden bij de dokter

Jij trekt uit, wij trekken uit, jullie trekken uit
jassen, blazers, colbertjes, blouses
van wol, van katoen, polyester,
rokken, broeken, sokken, ondergoed,
alles neerleggend, ophangend, gooiend over
stoelleuningen, vleugels van kamerschermen…

Dagelijks trekken in ons land tienduizenden mannen en vrouwen hun kleren uit om door een arts onderzocht te worden. Dat gebeurt meestal achter een gordijn, in een omkleedhokje of onderzoekruimte. Voor patiënten zijn het enerverende momenten: vlug alle knoopjes los, snel de schoenen uit, en hup de broek uittrekken, want je kunt de dokter niet lang laten wachten. Ze voelen angst en misschien ook wel schaamte. De arts moet daarentegen wachten, het zijn de dode momenten tijdens een consult, heeft hij enig besef van hetgeen er op dat moment in de patiënt omgaat?

Wisława Szymborska (1923-2012), die in 1996 de Nobelprijs voor literatuur won, beschreef een bezoek aan de dokter met de focus op het uit- en aankleden voor en na een consult. Haar oeuvre omvat slechts 400 gedichten maar deze zijn wel in veertig talen vertaald. In Nederland gebeurde dat door Gerard Rasch. Hoe populair deze Poolse dichteres in ons land is, blijkt alleen al uit het feit dat de bundel met de verzamelde gedichten – uitgegeven onder de titel Einde en begin – vorig jaar toe was aan de 23ste druk.

Na zes regels over het uittrekken van kleding volgen er slechts vier over het contact met de dokter. Alleen zijn conclusie wordt beschreven:

voorlopig, zegt de dokter, is het niets ernstigs,
kleed u weer aan, rust uit, ga op reis,
innemen in geval van, voor het slapen gaan, na het eten,
terugkomen over drie maanden, een jaar, anderhalf…

De patiënt(e) kan zich weer gaan aankleden. Van alles schiet door het hoofd:

zie je wel, en jij dacht, en wij vreesden,
en jullie veronderstelden, en hij vermoedde…

Tegenover de paar geruststellende woorden van de dokter staan de naasten van de patiënt(e) met hun eigen speculaties en gevoelens. Misschien hebben zij net als degene die de dokter consulteerde dagenlang gepiekerd en slecht geslapen. De angst zat er hoe dan ook heel diep in. Dat blijkt uit zowel de eerste als laatste regel van de rest van het gedicht. Hierin focust Wisława Szymborska zich op het aankleden. Zij eindigt magistraal met negen woorden, waarin alles samenkomt.

tijd om met nog bevende handen knoopjes,
ritsen, gespen, riemen, dassen, boordjes
dicht te ritsen, gespen, strikken, binden, sluiten,
en uit de mouwen, de tasjes, de zakken
het verfrommelde, gestippelde, gestreepte, gebloemde, geruite
sjaaltje te trekken, dat opeens nog veel langer van nut kan zijn.

Delen