Vader

Vader was kinderarts, hij vertrok vroeg in de ochtend naar het ziekenhuis en keerde pas rond zeven uur ’s avonds terug. Voor het slapen mochten we hem even in zijn rokerige studeerkamer – waar altijd de geur van Mix-Baai pijpgebak ging – ‘storen’ voor een zoen (de meisjes) of een kruisje op het voorhoofd (de jongens). Vader moest er vaak ook ’s nachts uit om doodzieke kinderen te behandelen maar daarvan hadden wij toen als kinderen geen benul. Hij sprak immers nooit over zijn werk, terwijl dit wel zijn leven was. Bij de voordeur hing een naambord met onder zijn naam ‘kinderarts’. Dat dateerde uit de tijd dat vader ook thuis spreekuur hield’ maar het bleef hangen nadat hij hiermee was gestopt. Na onze verhuizing kwam er een nieuw houten naambord – eveneens met ‘kinderarts’ er op – dat pas dertien jaar na zijn overlijden werd verwijderd toen het ouderlijk huis na de dood van moeder werd verkocht.

Er zijn veel vormen van afwezigheid, maar het ontbreekt aan woorden om deze tot uitdrukking te laten komen. Ofschoon vader in mijn jeugd weinig thuis was, leidde zijn afwezigheid niet tot gemis. Ook achteraf heb ik het gevoel dat hij er op de een of andere wijze toch was. Voor mij is vader altijd een rots geweest waarop ik kon bouwen. We konden stevig van mening verschillen; dat ik bij het behalen van mijn artsexamen – waarbij vader mij de bul uitreikte – niet de eed aflegde maar ‘slechts de belofte deed’, en zonder katholieke mis in het huwelijksbootje stapte, deed hem heel veel pijn maar tastte het onderlinge basisvertrouwen niet aan. Hierna draaiden de rollen om: vader – die hoogleraar kindergeneeskunde was geworden – ging met emeritaat en kreeg hierdoor meer tijd maar mijn werk en gezin eisten juist alle tijd op; we zagen elkaar nog maar zelden. Het spijt mij achteraf dat ik vader nooit de vraag heb gesteld of hij mij miste. Maar op de een of andere wijze leek dat niet het geval.

Voor mij is vader altijd een rots geweest waarop ik kon bouwen

Het voorrecht van het werk als huisarts is dat je mensen uit de praktijk in de loop van de jaren steeds beter leert kennen. Wanneer iemand met zichzelf in de knoop zat en ik geen grip kon krijgen op wat er speelde, durfde je het aan om ongebruikelijke vragen te stellen. “Wie of wat mist u het meest in uw leven,” was één van deze vragen. Soms rolden er al voor het antwoord kwam tranen over de wangen. Het was alsof met deze simpele vraag een ballon werd doorgeprikt en zich plots een hoop verdriet ontlaadde. Ik herinner mij een vrouw van in de zeventig die ‘bekende’ nog altijd te rouwen over het verlies van haar moeder maar hierover nooit had durven praten; haar moeder was “immers al dertig jaar dood.”

Tijdens mijn beroepsopleiding tot huisarts maakte ik kennis met de vijf fasen van rouwverwerking van de bekende psychiater Elisabeth Kübler-Ross (1926-2004): ontkenning, protest of boosheid, onderhandelen en vechten, depressie en aanvaarding. Wie bleef steken in deze fases, riskeerde een depressie of andere psychiatrische aandoening. “Na anderhalf jaar moet het echt over zijn,” vertelde ooit iemand op een bijscholing. Ik denk dat dit soort goedbedoelde theorieën, zeker wanneer deze worden gepopulariseerd, meer kwaad dan goed doen. Wanneer men beoogt inzicht te geven in datgene wat als normaal dient te worden beschouwd, wordt automatisch datgene wat hierbuiten valt gepathologiseerd. Daarmee doe je mensen echt te kort. Dit wringt des te meer naarmate een hypothese niet of onvoldoende wetenschappelijk is onderbouwd.

Het gemis heeft weliswaar verschillende vormen aangenomen, maar is niet minder geworden

Totdat vader op 1 september 2000 overleed, zag ik hem niet vaker dan tien keer per jaar. Het wegvallen van deze ontmoetingen kan onmogelijk verklaren waarom ik hem na zijn dood ontzettend ben gaan missen. Dat gemis heeft weliswaar verschillende vormen aangenomen, maar is niet minder geworden. Ik kan die dame uit mijn praktijk die in tranen aangaf haar moeder na dertig jaar nog steeds te missen nu nog beter dan toen te begrijpen. Aan haar gemis zal pas een eind zijn gekomen toen zij zelf overleed. Ik weet bijna zeker dat er heel veel mensen zijn die ook na vele jaren nog steeds rouwen over een dierbaar persoon die is overleden. Soms denk ik dat het hoog tijd is voor een vereniging waar deze mensen bij elkaar gehoor vinden maar uiteraard is het woord patiëntenvereniging hier niet op zijn plaats.

Delen