Vanuit de ivoren toren
Stoere taal van Hugo Keuzenkamp, bestuurder van het Westfriesgasthuis in Hoorn. “De accreditatie van bestuurders in de zorg is modieuze kolder”, vindt hij, “volstrekte lariekoek”. Enigszins badinerend vraagt hij zich af of zo’n accreditatie betekent dat de bestuurder een diploma moet halen of een gesprek moet voeren met de familie Doorsnee.
Die familie Doorsnee, dat zijn u en ik, de doorsnee patiënten van het ziekenhuis waarover de bestuurder de scepter zwaait. Dat zo’n bestuurder geen behoefte voelt om iedere nieuwe patiënt bij de draaideur met uitgestoken hand tegemoet te komen, snap ik. Maar zoals Keuzenkamp het stelt, wekt hij de suggestie zich helemaal niets aan die patiënt gelegen te willen laten liggen. Nu weten we natuurlijk dankzij Yes Minister dat het meest efficiënte ziekenhuis een ziekenhuis zonder patiënten is, maar Keuzenkamp is geen fictieve minister in een Britse comedy. Als patiënt van zijn ziekenhuis zou ik me niet erg prettig voelen bij zijn uitlating: “Je moet ook buitenbeentjes de ruimte geven, zelfs met het risico dat het af en toe fout loopt”. Hoe fout mag het dan lopen? Mag de patiëntenzorg best eens een beetje in het geding komen? Mag geld verkwist worden dat alle families Doorsnee via hun zorgpremie betalen?
Ik ben het volledig eens met Paul van der Heijden, voorzitter van de Vereniging voor Bestuurders in de Zorg, die stelt dat bestuurders van zorginstellingen moeten durven om de toekomst van hun eigen instellingen ter discussie te stellen. Maar hij voegt daar wel aan toe: “…als de zorg voor cliënten daarmee verbetert.” De vraag of dit zo is, laat zich alleen beantwoorden door met ze in gesprek te gaan. De bestuurder dient zich wel degelijk toetsbaar op te stellen.