Wilhelmus van Biezen
(De noodtelefoon, deel 1)
Eén week per jaar ben je als arts-assistent verantwoordelijk voor de noodtelefoon. Op mijn beurt krijg ik op maandagochtend van de receptioniste een oude Nokia in mijn handen geduwd die duidelijk betere tijden heeft gekend. Het frontje is gespleten en omdat de achterkant verbogen is, heeft iemand met tape getracht de batterij vast te plakken. Gelukkig doet hij het nog wel, want om de zoveel seconden stoot hij een trieste alarmkreet uit om mij erop te wijzen dat de batterij bijna leeg is.
“Wat is eigenlijk precies de bedoeling?” vraag ik, maar daarop kan de receptioniste me geen antwoord geven. Eerst maar eens op zoek naar een oplader dan, want die wordt helaas niet bij de telefoon meegeleverd.
Na lang zoeken vind ik een collega die nog een oude Nokia-oplader in haar bureaulade heeft liggen (de nieuwe passen immers niet). Zij kan me ook vertellen dat de telefoon bestemd is voor noodoproepen op het terrein waar niet direct een dokter beschikbaar is. “Maak je geen zorgen”, zegt ze. “Je wordt toch nooit gebeld.”
Ze lijkt gelijk te hebben. Op vrijdag ben ik al bijna vergeten dat ik de getapete telefoon bij me draag, als hij plotseling tóch gaat. Mijn adrenalinepeil schiet omhoog. “Met Maria Winter!” roep ik. Al bijna sta ik buiten om een patiënt in nood van een wisse dood te redden. Ik weet alleen niet waar ik moet zijn… “Hallo?”
Aan de andere kant van de lijn blijft het even stil. “Met Wilhelmus van Biezen”, klinkt het dan.
“Ja?” zeg ik, terwijl ik me afvraag wie Wilhelmus van Biezen is, hoe hij aan dit nummer komt en wie tegenwoordig in vredesnaam nog de naam Wilhelmus gebruikt.
“Dit is de noodtelefoon!” roept de man aan de andere kant van de lijn. Zijn stem klinkt vreemd genoeg verbolgen. “De noodtelefoon is van de arts!”
“Ja?” zeg ik. Ik bedenk dat ik ben vergeten te vragen of patiënten ook het nummer van de noodtelefoon krijgen. Deze Wilhelmus van Biezen klinkt in ieder geval niet al te stabiel.
“Ben jij een arts?” buldert hij door de telefoon.
“Ja”, zeg ik. “Maar mag ik vragen wie ú eigenlijk bent?”
Er valt opnieuw een stilte, langer dan de voorgaande. De man haalt diep adem en als hij spreekt, dondert zijn stem door de hoorn: “IK ben Wilhelmus van Biezen!”
Wordt vervolgd…