Zomerverhalen – Ingmar Heytze

Een goede heks, een relaxte rijinstructeur, een gidsende kok en een oplettende receptionist. Vier bekende Nederlandse auteurs schreven, speciaal voor u, een kort verhaal over een bijzondere herinnering. Deze aflevering: Ingmar Heytze.

Bijna dood in eigen land

Ingmar Heytze (Utrecht 1970) publiceerde 15 dichtbundels en werkte als columnist o.a. voor de Volkskrant en het AD Utrechts Nieuwsblad. Zijn meest recente bundel Ik wilde je iets moois vertellen verscheen in 2018. Heytze is ‘literair frontman’ van de band Asfaltfeeën. Dit najaar verschijnt bij Excelsior de lp Zwart glimmend chroom.

De Cereol, voluit de Stichtsche Olie- en Lijnkoekenfabriek, ligt aan het Merwedekanaal in Utrecht. Inmiddels is het een mooi, maar tamelijk aangeharkt stuk erfgoed vol dure appartementen met wat horeca, bedrijvigheid en een gemeentelijk bibliotheekfiliaal. Sinds de sluiting in 2001 stond het complex leeg en in 2008, toen wij er koste wat kost in wilden, was het verworden tot een grimmige verzameling gebouwen vol trappenhuizen met verroeste roosters, instortgevaarlijke vloeren en gescheurde asbestplaten. Het was hermetisch afgesloten met hoge hekken vol waarschuwingsborden.

Mijn liefste en ik waren onkwetsbaar verliefd. We hadden alles: een kleine zolder in de binnenstad, tijd zat, geld genoeg en nog geen enkele verplichting in de wereld. We waren bezeten bezig met foto’s maken, bij voorkeur van vervallen gebouwen en terreinen bij kunstlicht, in het bijzonder op plekken waar je niet zonder meer terechtkomt. De Cereol beschouwden we als onze Mount Everest. We moesten erin. We wisten alleen niet hoe.

Onze loper tot het complex bleek een kok. Zijn naam zijn we vergeten zoals hij de onze. Hij woonde antikraak aan het fabrieksterrein in een bijgebouw. In zijn kamer stond een klein kaliber geweer in de hoek naast het raam tegen de grotere ratten en eventuele insluipers.

De kok hoefde alleen zijn raam maar open te schuiven om door de Cereol te gaan dwalen, wat hij geregeld deed. Hij verklaarde zich bereid om ons een keer mee te nemen. Als tegenprestatie wilde hij een exemplaar van Escoffiers Kookboek van de klassieke keuken en de zekerheid dat we hem niet zouden fotograferen.

We stapten door het raam en volgden hem over de binnenplaats met onze camera’s in de aanslag. Het was twee uur in de middag en ongelofelijk helder – in mijn herinnering was het warm en baadde alles in laat septemberlicht.

Eenmaal binnen werd het al snel een oefening in doodsangst. De kok bewoog zich snel en zonder moeite, alsof hij overal blind de weg wist. Dat was nodig ook, want binnen heerste in veel ruimtes de stilte en duisternis van het graf. Overal lage losse stroomkabels in grote plassen water en olie. Af en toe hoorde ik hem hardop tellen om zwakke plekken in vloeren en trappen over te slaan. Er waren ruimtes waar tientallen duiven in de hanenbalken zaten, er waren plekken waar een soort mist van ongenadig stinkend stof hing. Er waren werkplaatsen met halfvergane centerfolds aan de muren.

Onze loper tot het complex bleek een kok

Om alles te kunnen zien, legde de kok uit, moesten we een gigantische silo aan de buitenkant beklimmen, want binnen was een deel van het trappenhuis ingestort. Het was een noodtrap die bestond uit losse beugels, een klim van een meter of acht in de open lucht. De kok en mijn liefste stonden al boven toen ik nog halverwege bungelde. De roestige beugels die uit de ronde wand groeiden, sneden in mijn handen. Ik keek naar beneden en zag mezelf verbaasd een beugel lostrekken, uit balans raken, misgrijpen, neerstorten. Terwijl ik achterwaarts door de lucht naar het einde zweefde, stonden de dochters die we pas jaren later kregen voor me, maar dan als de kinderen die de kok en mijn liefste zouden maken.

Ik deed mijn ogen dicht en weer open, en hing nog steeds aan de trap. ‘Ik verdom het!’, schreeuwde ik naar boven. ‘Je kunt ook omlopen over de grond’, riep hij terug. ‘En dat zeg je nú?’, hoorde ik mijn liefste vragen.

Het zal veel over mij zeggen, maar het bezoek aan de Cereol is waarschijnlijk het gevaarlijkste avontuur dat ik ooit heb aangehaald. Toch heb ik er nooit spijt van gehad, want zelden voelde ik me zo levend als tijdens die bijna-doodervaring. Het maakte me in één klap duidelijk waarvoor ik leefde en vooral: voor wie. Wat er van de kok geworden is, weet ik niet. Het kan hem niet anders dan goed gaan. Wie zoveel durft, dwingt zijn eigen geluk af.

Delen