Anekdote

 

Daan Heerma van Voss (1986) is romanschrijver en historicus. Hij schrijft voor verscheidene nationale en internationale kranten en tijdschriften. In 2016 verscheen zijn succesvolle roman De laatste oorlog.
Tekst: Daan Heerma van Voss | Beeld: Merlijn Doomernik

 

Mijn geboorte markeerde een einde. In januari 1986 was ik een van de laatste baby’s van Nederland die op de natuurlijke wijze ter wereld kwamen na een stuitligging. Ik was mijn moeders eerste kind. Waar sommige vrouwen de bevalling een orgastische ervaring noemen, had mijn moeder het gevoel gevierendeeld te worden. De verloskundige wachtte tot het juiste moment en draaide me toen met een kundige zwiep het leven in. Mijn vader spreekt nog altijd vol lof over die man en zijn magische handen.

Mijn geboorte markeerde tevens een begin: dat van nieuwe medische tegenslagen. Aangezien ik blauw was aangelopen, werd ik in de couveuse gelegd en daar begon de ellende. In die eerste jaren zou ik regelmatig dagen of weken in het ziekenhuis doorbrengen omdat ik niet goed ademhaalde. Daar sliep ik in een kuipje met een doorzichtig zeil eroverheen. Ik had last van cara, pseudokroep, you name it. Mijn moeder omschrijft mijn gehoest als het geblaf van zeehondjes in nood. ’s Nachts wordt ze nog altijd wakker van elk geluidje, ingesteld als ze is op haar zoon die dreigde te stikken.

In het ziekenhuis werd ook vastgesteld dat mijn benen verkeerd groeiden: ‘heupdysplasie’. De doktoren dwongen mijn ouders beenbeugels te kopen. Ik werd ingesnoerd en mijn beentjes werden in een onnatuurlijke stand in de beugels gehesen. In de keuken van mijn ouders hangt een foto van mij, wijdbeens in de buggy. Vrienden zeggen bij het zien van die foto dat ik vast een gelukkige, luie baby was. Wat ze niet weten is dat ik wel wijdbeens móest zitten, wilde ik de pijn van de beenbeugels even niet voelen.

Trots liep ik naar buiten: niet langer was ik een probleemgeval

Tot overmaat van ramp had ik bizarre eczeem- aanvallen, waardoor ik dikwijls van top tot teen moest worden ingesmeerd met een zalf die de jeuk alleen maar verergerde. Goed. Al met al was ik een witgezalfd, mank, hoestend mannetje dat de wereld met de kont tegemoet was getreden. Dat waren de kaarten, ik had het ermee te doen.

Maar, vrij ongemerkt, werden de kaarten in de loop der jaren opnieuw geschud. De redenen dat ik in het ziekenhuis kwam, werden steeds normaler van aard. Ik scheurde mijn enkelbanden, ik brak mijn duim eens. Het waren voetbalblessures zoals dagelijks voorkomen. Eén keer, op mijn drieëntwintigste, ging ik naar de Spoedeisende Hulp omdat ik ervan overtuigd was dat ik een ingeklapte long had. Ze vonden niets. Trots liep ik naar buiten: niet langer was ik een probleemgeval, ik was een doodnormale, Hollandse hypochonder geworden.

Enkele jaren geleden kreeg mijn broertje, die een rustige en volgens mijn moeder ‘pijlsnelle’ geboorte
had gekend, ineens problemen met zijn gezondheid. De natuurlijke orde werd opgeschud: hij die vroeger nooit ziek was, ondervond tegenwind. En ik, het probleemkind, bleef buiten schot. Af en toe stuurt hij me foto’s van een bezoekje aan het ziekenhuis. Het is alsof ik beelden zie van een leven dat het mijne had kunnen zijn, maar het niet werd. Het mannetje dat de wereld met de kont tegemoet was getreden, is een herinnering geworden, een anekdote, deel van het reisverslag van iemand die ineens besloot een andere weg te gaan.

Op deze plek verhalen schrijvers, journalisten en publicisten over een persoonlijke ervaring met de gezondheidszorg en houden ze (para)medici een spiegel voor. Eerdere afleveringen vindt u hier.

Delen