AP bekritiseert Transparantieregister zorg

De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) is kritisch over het wetsvoorstel ‘Openbaar Transparantieregister zorg’.

Tekst: Katrijn van Berkum en Timo van Oosterhout

Dat liet het AP op 23 juli weten in een advies aan de Tweede Kamer. Het wetsvoorstel werd in maart 2020 ingediend om de financiële relaties zichtbaar te maken tussen leveranciers van geneesmiddelen en medische hulpmiddelen enerzijds en beroepsbeoefenaren en patiëntenverenigingen anderzijds. Hiervoor was de invoering van een verplicht openbaar register in de Geneesmiddelenwet, de Wet op de medische hulpmiddelen en de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg noodzakelijk. 

Beïnvloeding 

Zorgaanbieders mogen bij de keuze voor medicijnen of hulpmiddelen niet worden beïnvloed door betalingen van fabrikanten. In het register moeten alle financiële betrekkingen hoger dan 50 euro worden opgenomen. Zorgaanbieders zijn daarnaast verplicht om daar ten minste twee keer per jaar melding van te doen. Dit geldt ook als de transactie via derden loopt. Met het transparantieregister moeten patiënten erop kunnen vertrouwen dat geneesmiddelen of hulpmiddelen worden voorgeschreven, omdat ze medisch gezien op dat moment voor hen ook echt de beste keuze zijn.   

Twijfel aan nut

Volgens de AP maakt vermelding in het Transparantieregister zorg een aanzienlijke inbreuk op het grondrecht op gegevensbescherming van de arts. Door een vermelding kan de indruk ontstaan dat er sprake is van een verboden betaling, terwijl dat niet het geval hoeft te zijn. 

Verder is onduidelijk waarom een openbaar register in dit geval nodig is. Het is maar zeer de vraag of de openbaarheid van het register effectief bijdraagt aan het doel. In de toelichting bij het wetsvoorstel wordt het belang van openbaarheid vooral gemotiveerd als nuttig voor journalisten en patiënten. Maar de toelichting geeft geen antwoord op de vraag hoe journalisten en patiënten het register kunnen gebruiken om verboden betalingen aan de kaak te stellen. Betalingen die duidelijk verboden zijn, worden vermoedelijk niet gemeld. Het register zal dus vooral inzicht geven in de gevallen die niet per se problematisch zijn. Bovendien kunnen patiënten en journalisten deze gevallen eigenlijk niet goed beoordelen, omdat zij – anders dan de Inspectie Gezondheidszorg enJeugd – doorgaans geen toegang hebben tot de achterliggende contracten tussen fabrikanten en artsen waaruit het verboden karakter kan blijken. 

Senior jurist Katrijn van Berkum en advocaat Timo van Oosterhout zijn werkzaam bij stichting VvAA Rechtsbijstand

Delen