Dokterskindje

 

Zanger en liedjesschrijver Jan Rot (1957) is vooral bekend om zijn liedvertalingen, van pophits tot de Mattheus. Onlangs verscheen een bundel met zijn verzameld werk: #stopdetijd. Hij toert momenteel langs theaters met het programma Jong & Veelbelovend over zijn jaren zeventig, waarvoor hij de Annie M.G. Schmidtprijs kreeg.

 

Tekst: Jan Rot | Beeld: Raymond van Olphen

Ik ben een dokterskindje en dat betekent van huis uit: niet zeuren. Wat zijn jouw pijntjes en kwaaltjes vergeleken bij de dagelijkse rampen die vader aantreft op zijn werk? Ook voor moeder, opgeleid verpleegster, viel vrijwel alles onder aanstelleritis. En hoewel ik in mijn leven op veel gebieden ben afgeweken van mijn opvoeding – en niet alleen qua seks, drugs en rock & roll – beschouw ik de gezondheidszorg eigenlijk als: voor andere mensen.

Met inmiddels vier kinderen, kan ook ik er niet omheen af en toe de huisarts te bezoeken, en liefde en aandacht te geven als er iets aan schort, maar bij mensen boven de vijftig beschouw ik gezondheid niet als gespreksonderwerp. We hebben allemaal wel wat. Of zoals ik Rob de Nijs op zijn laatste plaat liet zingen (en dan is het kunst, dan mag het wél:)

‘Jeugd is zoiets moois: ongerept en rein
Helaas wordt het vergooid aan hen die er te jong voor zijn
Beseffen wat het is: rozengeur en maneschijn
Beseffen hoe het voelt, een lichaam zonder pijn’

Ja, ik heb ook wat. Slechte oren, net als mijn vader. Links kreeg ik als joch van negen al een plastisch trommelvlies, en voor dienst werd ik ook afgekeurd op mijn gehoor. In 2005 ging ik er toch eens mee naar het ziekenhuis. “Ik zie de grafiek van een bejaarde”, zei de oorarts in Bergen op Zoom en begon ondanks mijn protest opgewekt met het doorprikken van mijn trommelvliezen, waarna ik ook rechts veel kwijt was. Het door hem voorgeschreven gehoorapparaat bracht me op de rand van waanzin, waarna iemand me de Diva aanraadde, wat veel verlichting bracht. Tot de hond van wederom Rob de Nijs ze van tafel likte en stukbeet, toen we even naar de piano waren. In plaats van nieuwe te kopen, ging ik nu naar het ziekenhuis in Roosendaal waar ik werd doorverwezen naar een specialist in het Erasmus Rotterdam die lachte dat ik mij nooit meer door een provinciedoktertje mocht laten doorprikken en met een geslaagde operatie 30 procent gehoor terugbracht.

‘De gezondheidszorg beschouw ik eigenlijk als: voor andere mensen’

Dat is inmiddels tien jaar geleden. En de laatste tijd is het weer naatje, nog weinig geholpen door permanent tinnitus – gekregen na het vervangen van oude kronen door implantaten in de onderkaak, een risico dat was gemeld maar niet te serieus genomen.

‘Huh?’ ‘Wat zeg je?’ ‘Kom even hier, ik versta je niet.’ Zinnetjes die ik niet eens meer thuis hoef uit te spreken, aan mijn gezicht zien ze genoeg. Ik ga niet meer naar ouderavonden – omdat ik toch de helft niet hoor. Op tournee grijns ik maar met de anderen mee als er kennelijk iets leuks is gezegd, want van grappen herhalen wordt ook niemand blij.

‘Ik ben een dokterskindje, die gaan nooit’, heb ik lang stoer gevonden, maar al schrijvend besef ik hoe dom het is. Als je eind vijftig bent, kun je je niet meer verschuilen achter je opvoeding. Ik ga morgen bellen. Sterker nog: nu.

Op deze plek verhalen schrijvers, journalisten en publicisten over een persoonlijke ervaring met de gezondheidszorg en houden ze (para)medici een spiegel voor.

 

 

Delen