Euthanasie – nog een keer

In de NRC verschijnt momenteel een serie die gaat over beslissingen rond het levenseinde. Ik lees dat met grote belangstelling. In de laatste aflevering komt een psychiater aan het woord – inmiddels berispt door het tuchtcollege wegens betrachten van onvoldoende behoedzaamheid bij de levensbeëindiging van een patiënt die om de dood vroeg op grond van psychiatrisch lijden.

Ze zegt iets waar ik het van harte mee eens ben: “patiënten met een doodswens verdienen het gehoord te worden”. Dat is uiteraard niet hetzelfde als meteen maar aan het verzoek voldoen. Maar het gesprek erover mag je niet uit de weg gaan.

Ik moet terugdenken aan een van de keren dat ik zelf euthanasie heb verleend. Want daar speelde het gehoord worden een grote rol. Het was zomer, en ook de medisch specialisten zijn op vakantie. Als dan een patiënt van de vakantievierende collega moet worden opgenomen, krijgt hij of zij een andere specialist te zien, mij, in dit geval.

‘Nou, zei de verpleegkundige, misschien moet je toch even met hem gaan praten’

De patiënt in kwestie was opgenomen met een longaanval, dus een forse verslechtering van al langer bestaand COPD. Kijkend naar de CT-scan die een half jaar eerder gemaakt was, zag ik dat er slechts wat spinnenwebben zaten op de plaats waar je de longen verwacht. Hij had al jaren zuurstof thuis, maar zag toch kans om regelmatig bij een van mijn collega’s op de poli te verschijnen. In een scootmobiel, stoere kop, stoer leren jack aan. Hij had een grote familie, en zijn volwassen kinderen droegen hem op handen.

En nu lag hij in een bed in het ziekenhuis. Ik was verantwoordelijk voor de afdeling, en de verpleegkundige kwam zeggen dat meneer dood wilde. Ik moet iets geroepen hebben van: kan dat niet wachten totdat zijn eigen dokter er weer is??!! Ik heb hier helemaal geen zin in!!

Nou, zei de verpleegkundige, misschien moet je toch even met hem gaan praten.

Als een verpleegkundige dat zegt, doe je er verstandig aan de wenk op te volgen. Ik ging dus met meneer praten.

Hij was niet eens zo vreselijk kortademig, vond ik. Maar hij zei: Ik ben op. Ik kan niet meer, ik wil niet meer. Alles breekt me bij de handen af, ik ben aan het eind.

Ik keek naar hem, in dat bed, zonder leren jack, zonder de bravoure die hem kenmerkte, en opeens zag ik hoe slecht hij er inderdaad aan toe was. Vermagerd, geen spieren meer in zijn handen, dunne beentjes. Hij had gelijk, hij was aan het eind gekomen.

Maar toch, ik had helemaal geen zin in een euthanasieprocedure, en dan ook nog bij een patiënt die ik nauwelijks kende. Dus ik probeerde er onderuit te komen. “Hebt u dit niet met uw eigen longarts besproken? Of met uw huisarts?” En toen kwam de aap uit de mouw. Hij had dat inderdaad gedaan, maar zowel mijn collega als de huisarts hadden gezegd dat hij nog veel te goed was voor euthanasie, en daarmee was het onderwerp van tafel geveegd.

Ik vermoed dat beide artsen vreesden dat, zodra ze in gesprek zouden gaan over de doodswens, ze direct vast zouden zitten aan een euthanasieprocedure. En dat ze daar geen zin in hadden. Ik begrijp de reactie wel, maar ze berust op de foute aanname dat wie A zegt, meteen het hele alfabet moet opzeggen.

Iedere patiënt met een doodswens verdient het gehoord te worden

Zelfs al vind je als arts dat iemands lijden wel meevalt, dan nog vind ik dat je de plicht hebt over die doodswens te spreken. Uiteindelijk kun je ook als arts niet beoordelen hoezeer iemand lijdt. Je kunt alleen iets zeggen over de oorzaak van het lijden, en of er redelijkerwijs nog iets aan te doen valt. Maar hoezeer iemand lijdt, dat kun je niet vaststellen. Elk lijden heeft een psychische component. De ene patiënt kan de zorg van zijn familie ontvangen en er blijken van liefde in zien; de ander, met dezelfde ziekte, vindt het feit dat hij afhankelijk is geworden van zorg onverdraaglijk.

Ik heb gedurende zijn opname bijna elke avond met hem gepraat. Met hem en met zijn volwassen kinderen. De wet verengt euthanasie als iets tussen de arts en de patiënt. En ja, de arts is verantwoordelijk, maar in de praktijk doet iedereen mee in de besluitvorming. De familie, de verpleegkundigen, de SCEN-arts. De verpleging wist uiteraard dat dit speelde, en ook zij spraken veel met hen. Uiteindelijk heb ik hem euthanasie verleend. Het ging precies zoals hij het wilde. ‘s Avonds, na het eten nog even een borrel drinken –dat doe ik elke avond, dokter-, dan naar bed en nooit meer wakker worden.

Ik denk met enige regelmaat terug aan deze patiënt. Ook aan de andere patiënten die ik heb geholpen te sterven. Iedere procedure begon met een open gesprek. Of het verlenen van euthanasie ‘goed’ is, daarover kun je twisten. Maar spreken met de patiënt en hem serieus nemen in zijn wens te sterven, daarover bestaat wat mij betreft geen twijfel.

Iedere patiënt met een doodswens verdient het gehoord te worden.

Delen