‘Hoofdtaak ligt in ondersteuning’
KNMvD-voorzitter Merel Langelaar: ‘We willen dat dierenartsen zich gehoord voelen’
Twintig jaar geleden moest ze als veearts in Frankijk boeren voor zich winnen om haar praktijk overeind te houden. Nu is Merel Langelaar voorzitter van de KNMvD en wil ze het vertrouwen van dierenartsen (terug)winnen.
Tekst: Martijn Reinink | Beeld: Nout Steenkamp
Ze zou niet hebben gesolliciteerd, maar nu ze erin is gerold, vindt Merel Langelaar (50) het ‘ontzettend leuk en divers’ om voorzitter van de KNMvD, de beroepsorganisatie van dierenartsen, te zijn. “Het ene moment zit ik met de minister om de tafel, het andere moment ben ik te gast bij een collega in het land die afscheid neemt van zijn praktijk.”
Als Dirk Willink in september 2017 opstapt, ‘omdat er binnen het bestuur meerdere visies zijn op de wijze van benadering van een aantal grote dossiers’, neemt vicevoorzitter Langelaar de hamer over. In november wordt ze officieel benoemd voor een jaar.
Het voorzitterschap vervult ze naast haar fulltime baan bij de Inspectie, waar ze sinds 2012 werkt als coördinerend specialistisch inspecteur. Zijn tegengestelde belangen uitgesloten? “Ik heb nog niet meegemaakt dat het ingewikkeld werd, ik denk eerder dat het kan helpen”, zegt Langelaar, zittend aan de eettafel in haar huis in Wilnis.
Langelaar wil niet zo veel kwijt over haar werk bij de Inspectie. Vandaag heeft ze haar KNMvD-pet op. Er valt ook genoeg te bespreken; er speelt van alles in de veterinaire sector. Zoals ketenvorming; op dit moment opereert zo’n 13 procent van de praktijken onder een ketennaam. Van de nu nog zelfstandige praktijken overweegt een op de vijf zich aan te sluiten bij een keten, blijkt uit het Marketingrapport Dierenartspraktijken 2018. “Een ontwikkeling die we niet kunnen stoppen”, zegt de voorzitter, die voor- en nadelen ziet. “De professionele autonomie komt mogelijk in gevaar. Als KNMvD wisselen we hierover ervaringen uit met de beroepsverenigingen in het Verenigd Koninkrijk en Denemarken, waar ketenvorming al gemeengoed is. Maar voor praktijkeigenaren die hun praktijk willen verkopen voor hun pensioen, kan het een uitkomst zijn. Want het is lastig om opvolging te vinden. Jonge dierenartsen willen ook geen maat meer worden. De meerderheid werkt liever parttime.”
‘Ik vind het raar om het aantal vrouwelijke dierenartsen als een probleem te bestempelen. Het is een gegeven’
Dierenarts Frank de Bont legt op RTV Noord het verband met het grote aantal vrouwelijke dierenartsen. Hij noemt het ‘een groot probleem’ dat er zo veel vrouwen afstuderen, omdat zij parttime gaan werken of stoppen vanwege kinderen, met een dierenartsentekort als gevolg. Langelaar gaat daar niet in mee. “Feit is dat vrouwen nu eenmaal de kinderen baren. Ze zijn er een tijdje uit met verlof. En schapen verlossen kan niet als je zwanger bent. Als je met drie mensen een praktijk hebt, dan is dat lastig. Bij een keten waar tachtig dierenartsen werken, zal dat makkelijker op te vangen zijn. Maar ik vind het raar om het aantal vrouwelijke dierenartsen als een probleem te bestempelen. Het is een gegeven.”
Arbeidsomstandigheden
Zoals het ook een gegeven is dat een kwart van de dierenartsen afscheid neemt van het vak binnen vijf jaar na het afstuderen. “Dat is iets wat ons erg bezighoudt. Het blijkt dat mensen die van de studie komen een ander beeld hebben van de praktijk dan de werkelijkheid. Dat zit ’m deels in de opleiding: misschien ben je niet goed opgeleid of heb je het verkeerde geleerd. Daar praten we met de faculteit over. En het ligt deels aan de werkgeverskant – qua arbeidsomstandigheden valt er wel wat te verbeteren. Met het Platform Jonge Dierenartsen reiken we een ‘Werkgever van het jaar’-award uit. Daarmee hopen we te bereiken dat men niet alleen de beste diergeneeskundige zorg wil leveren, maar ook een heel goede, leuke werkgever wil zijn.”
Waar lopen jonge dierenartsen tegenaan? “De signalen die we krijgen, gaan over te hoge eisen die worden gesteld. Over de mate van opvang en coaching. En er zijn werkgevers die jonge dierenartsen heel hard laten werken voor heel lage salarissen. Ik hoorde het verhaal van een praktijk waar ze drie jonge dierenartsen hebben aangenomen, waarbij één salaris over die drie wordt verdeeld. Dat kan natuurlijk niet.”
Dat rijmt niet met het tekort aan dierenartsen. Als je ergens onderbetaald wordt, dan ga je toch ergens anders aan de slag? “Dat zou je zeggen, maar we zien vooral openstaande vacatures in het noordoosten van het land. En wij, Nederlanders in het algemeen, willen de Randstad niet uit.” Die honkvastheid is iets wat Langelaar verbaast. “Ik zou meer mobiliteit verwachten, ook binnen Europa. In Denemarken hebben ze een overschot aan dierenartsen. Daar zitten pas afgestudeerde dierenartsen werkloos thuis. Terwijl er in andere landen, zoals Nederland, vacatures zijn: dan ga je toch daar een paar jaar werken?”
‘We zien vooral openstaande vacatures in het noordoosten van het land. Ik zou meer mobiliteit verwachten’
Zelf zet Langelaar als jonge dierenarts wel de stap over de grens. Na haar studie begint ze met haar man een landbouwhuisdierenpraktijk in Frankrijk. Via een vriendin met een praktijk in Saint-Etiënne komen ze op het idee. “Ze werkten daar met een soort ziekenfondssysteem. Een club van boeren betaalde een vast bedrag per schaap of per koe per jaar en daar kregen ze dan diergeneeskundige zorg voor. In de Ardèche waren er ook boeren die zo wilden gaan werken.”
Langelaar spreekt dan al een aardig woordje Frans. Ze heeft een jaar in Parijs gestudeerd en is er au-pair geweest. “We besloten al snel, jeugdig enthousiast als we waren, het avontuur aan te gaan. Ook wel een beetje naïef natuurlijk. Marktonderzoek hadden we niet gedaan. In april studeerde ik af, op dezelfde dag zijn we getrouwd. In juni openden we de praktijk in de Ardèche. Mijn man moest nog terug om zijn studie af te ronden. Zat ik daar drie maanden alleen. Ik ben 600 keer doodgegaan, maar ik heb het overleefd.”
Het is hard werken, dag en nacht. “We kwamen als een soort brandweer langs om allerlei brandjes te blussen. Ons gebrek aan ervaring compenseerden we met service, te veel service. Aan preventieve zorg kwamen we niet toe. En een veterinaire infrastructuur zoals die in Nederland al wel bestond, kenden ze daar niet. Ik wilde melk van een koe met uierontsteking naar het lab sturen, maar er was helemaal geen lab. Bovendien sloot de helft van de boeren zich, ondanks beloftes, toch niet aan bij de club. We moesten dus ook nog zieltjes winnen.”
Het dierenartsduo werkt er voor minder dan het minimum jeugdloon. “Dat was voor een tijdje niet zo erg, maar het moest wel een keer beter worden, want een huis kopen en kinderen krijgen, zat er met zo’n inkomen niet in.” Na twee jaar hakken ze de knoop door: het gaat niet werken. “Maar spijt heb ik nooit gehad. Het was een geweldige tijd: het pionieren, de omgeving, het mooie weer en vooral de hartelijkheid van de mensen. Kwam je ’s nachts een keizersnee doen, dan gingen de pannen op het vuur. Of je kreeg een krat appels mee. Als ik ergens heimwee naar heb, dan is het naar de mensen.”
Onlosmakelijk verbonden
Terug in Nederland legt Langelaar zich toe op onderwijs en onderzoek, iets wat altijd haar interesse heeft gehad. “Ook daarom was ik blij met ons avontuur in Frankrijk; ik had in de praktijk gezien voor welke ziekten ik onderzoek deed.” Na haar promotie in de immunologie gaat ze aan de slag bij het RIVM, Centrum Infectieziektebestrijding (CIb), laboratorium voor zoönosen. Ze organiseert in die tijd onder meer symposia waarbij ze humane en veterinaire artsen bijeenbrengt. Dat is altijd een aandachtsgebied gebleven, ook nu als voorzitter van de KNMvD. “Het zijn twee werelden, maar onlosmakelijk met elkaar verbonden, omdat mens en dier zo nauw met elkaar verbonden zijn. En dan gaat het niet alleen om het overdragen van infectieziekten en antibioticaresistentie. Bij mensen die niet goed voor hun dieren zorgen, is meestal meer aan de hand. Waar diermishandeling voorkomt, is vaak ook sprake van huiselijk geweld. En natuurlijk is er de positieve invloed van dieren op de gezondheid van mensen. Denk aan een hond die langskomt in het kinderziekenhuis, waardoor kinderen opfleuren. Of aan een hond voor ouderen, die zich daardoor minder eenzaam voelen en in beweging blijven. Ook een mooi voorbeeld is het project van de Universiteit Utrecht, waarbij ze baasjes en honden met overgewicht samen laten afvallen.”
Kennisuitwisseling cruciaal
Sinds de uitbraak van Q-koorts in 2006, een wake-up call, ziet Langelaar dat dierenartsen en huisartsen elkaar op steeds meer plekken in het land weten te vinden. Maar zeker nog niet overal. “Kennisuitwisseling is cruciaal, maar daarvoor zijn wel twee partijen nodig die het nut ervan inzien. Voor een huisarts zijn infectieziekten maar een klein onderdeel van het vak en zoönosen een nog kleiner deeltje.” Iets anders wat de samenwerking belemmert, is volgens Langelaar het beeld dat in de humane geneeskunde nog steeds bestaat over het gebruik van antibiotica in de dierhouderij. “In 2010 kwam naar buiten dat er te veel antibiotica werd gebruikt en dat het gebruik fors omlaag moest. Dat is ook gebeurd. Maar ik merk dat er nog steeds met een vingertje naar de dierhouderij wordt gewezen als de oorzaak van al het kwaad.”
‘Ik merk dat er nog steeds met een vingertje naar de dierhouderij wordt gewezen als de oorzaak van al het kwaad.’
Naast een reductie van het antibioticagebruik eist de overheid in 2011 ook een borging van de kwaliteit van de dierenarts. De KNMvD pakt de regie ‘omdat deze het beste bij de dierenarts zelf kan liggen’ en ontwikkelt het Centraal Kwaliteitsregister Dierenartsen (CKRD). Het kost de beroepsvereniging veel leden, want niet alle dierenartsen kunnen zich hierin vinden. “Door het antibioticadossier hebben we de rol van normsteller moeten pakken en zijn we richtlijnen gaan maken”, zegt Langelaar. “Dat gaf frictie, dat vonden mensen lastig. Maar ik denk dat de onvrede voor een groot deel door de communicatie kwam. We hadden mensen meer moeten meenemen in de overwegingen. Dat had een hoop chagrijn gescheeld. We zijn er voor de dierenarts van nu, maar ook voor de dierenarts over twintig jaar. Het kan weleens zijn dat je als dierenarts denkt: wat heb ik hieraan? Dit helpt mij niet. Maar als we het goed uitleggen, dan moet je misschien schoorvoetend toegeven dat het voor de lange termijn wel nodig is.”
Curriculum Vitae
Merel Langelaar (1968)
- 1968 geboren in Loenen aan de Vecht
- 1986-1991 diergeneeskunde, Universiteit Utrecht
- 1991-1992 Master Tropical Animal Production, Instituut voor vee- en diergeneeskunde, Maisons-Alfort, Parijs
- 1993-1996 differentiatie landbouwhuisdieren, Universiteit Utrecht
- 1996-1998 eigenaar landbouwhuisdierenpraktijk, Sarras, Frankrijk
- 1998-2005 dierenarts/docent, Faculteit Diergeneeskunde, Universiteit Utrecht
- 1999-2005 PhD, Afdeling Immunologie, Universiteit Utrecht
- 2005-2010 onderzoeker, laboratorium voor zoönosen en microbiologie van het RIVM
- 2010-2012 wetenschappelijk secretaris bij de Gezondheidsraad
- 2012-heden coördinerend specialistisch senior inspecteur bij de Inspectie voor de Gezondheidszorgen Jeugd (IGJ)
- 2015-2017 vicevoorzitter KNMvD
- 2017-heden voorzitter KNMvD
1 reactie
Al ben ik vanuit een eerste jaar veeartsenij in utrecht uiteindelijk oogarts geworden, trof dit verloop toch mijn aandacht. Al zoekend in de academische periode breekt een weg open die je aanvankelijk niet voor ogen had.
Het valt op dat je op deze manier uiteindelijk een geheel andere eindbestemming vindt. Het heeft mijn studie tijd
nauwelijks benadeeld en daarnaast mijn denken een goede brede basis gegeven. Vreugde in mijn werk was geborgd. Je gedachten zo eens weer te geven straal vertrouwen uit. Dit is een goede zaak voor de professie
Alle succes voor Uw werk
Pauljan van der Werf
4 juni 2018 / 17:27