Meer uren voor parttimers

Als parttimers meer uren gaan werken, helpt dat de arbeidstekorten in de zorg fors terug te dringen. Reden voor het ministerie van VWS om in te zetten op contractuitbreiding, in een sector waar deeltijd de norm is. “We moeten positiever en constructiever over meer werken gaan praten.”

Tekst: Martijn Reinink | Beeld: Tamar Smit

In geen ander land in de Europese Unie wordt zo veel in deeltijd gewerkt als in Nederland, waar bijna een kwart van de mannen en bijna driekwart van de vrouwen parttime werkt (CBS, 2019). De zorgsector spant de kroon: van de ruim 1,3 miljoen werknemers in de Nederlandse gezondheidszorg is 82 procent vrouw; en ruim 80 procent van hen werkt in deeltijd (CBS, 2018). In de ons omringende landen is het aandeel vrouwelijke werknemers in de zorg vergelijkbaar (75-80 procent), maar veel minder van hen (38 procent) werkt parttime. (Eurostat, 2016). “In de jaren 70 en 80 zijn in Nederland deeltijdbanen gecreëerd om vrouwen op de arbeidsmarkt te krijgen”, zegt Wieteke Graven, voorzitter van Het Potentieel Pakken, een stichting die zich richt op ‘het inzetten van onbenut potentieel op de arbeidsmarkt’. “Nu is de situatie totaal anders. Vrouwen zijn hoger opgeleid en veruit in de meerderheid in de zorg, maar deeltijdwerken is de norm gebleven.” Terwijl de arbeidsmarkt piept en kraakt. “Daardoor rijst de vraag of het model dat we gecreëerd hebben nog wel houdbaar is.”

In 2019 heeft Graven Het Potentieel Pakken (HPP) opgericht. Voor het project Contractuitbreiding in de zorg weet de stichting zich inmiddels gesteund door het ministerie van VWS. Voor de projectperiode 2021-2023 krijgt HPP 7,2 miljoen subsidie. VWS ziet ‘uitbreiding van de contractomvang’ namelijk als ‘een van de belangrijkste oplossingen voor de tekorten in de zorg’, zo valt te lezen in het programma Werken in de Zorg. “Wat níet betekent dat alle parttimers fulltime moeten gaan werken”, haast Graven zich te zeggen. “Vier uur per week extra kan al een enorm verschil maken.”

Rekensom

Een rekensom ter illustratie, uitgaande van de gemiddelde deeltijdfactor in de zorg van 0,67 fte (zie kader op de volgende pagina). Als een zorgorganisatie met 5.000 werknemers 10 procent van hen weet over te halen om vier uur per week meer te gaan werken, levert dit ongeveer 2.000 extra uren per week op. Dit komt neer op 55 extra fte’s, wat gelijk is aan ongeveer 83 banen.

Daarvan profiteert niet alleen de zorgsector, maar ook de schatkist. Én – niet in de laatste plaats – vrouwen hebben er zelf ook profijt van, stelt Judith Tielen, Tweede Kamerlid voor de VVD. Recent lanceerde zij het manifest Vrouwen verdienen meer, waarmee ze niet alleen op betere arbeidsvoorwaarden, maar óók op grote(re) contracten doelt. “De maatschappelijke opvattingen over vrouwen en werk zijn zo ingesleten in onze cultuur. Dat mannen hetzelfde aantal uren blijven werken nadat ze vader zijn geworden, daar kijkt niemand van op. Terwijl vrouwen nog altijd de vraag krijgen hoe ze werk en moederschap gaan combineren. Maar zelfs als er geen kinderen in het spel zijn, krijgen vrouwen standaard kleinere contracten aangeboden. Terwijl er genoeg vrouwen zijn die meer uren willen werken.”

‘Rond de 15 procent zegt: bring it on, ik doe het morgen’ 

Een enquête die HPP in 2019 hield in samenwerking met PGGM&Co, een ledenorganisatie voor mensen die werkzaam zijn in de sector zorg en welzijn, geeft Tielen gelijk. Bijna een kwart van de 17.500 leden die deze enquête hebben ingevuld, gaf aan een groter contract te willen, van gemiddeld zo’n zes uur meer. Graven: “Als we dit potentieel zouden doorberekenen naar de totale Nederlandse zorgpopulatie, zou dit tienduizenden fte’s opleveren.” Het onderzoek dateert weliswaar van 2,5 jaar geleden, maar binnen de zorgorganisaties waar HPP actief is (o.a. Dijklander Ziekenhuis, Spaarne Gasthuis), ziet Graven dit plaatje ‘consistent terugkomen’. “Rond de 15 procent zegt: bring it on, ik doe het morgen. Een kwart tot een derde geeft aan open te staan voor een groter contract onder de juiste voorwaarden.” Zorgverleners die niet meer uren willen werken, noemen als belangrijkste redenen ‘andere prioriteiten zoals hobby’s en sport’, ‘gebrek aan financiële prikkels’ en ‘kinderen’. 

Cultuur veranderen

Die laatste reden valt mogelijk (deels) weg nu kinderopvang (bijna) gratis wordt. “Dat zal zeker helpen”, zegt Graven. “Maar toch staat betaalbare kinderopvang niet in de top 10 van meest onderschreven voorwaarden om meer te werken. Flexibiliteit en een gunstig rooster worden veel vaker genoemd, net als steun van de levenspartner.” Dat die steun soms ontbreekt, is onderdeel van die ‘ingeslepen cultuur’, en een cultuur verander je niet zo een-twee-drie, dat ondervindt Graven elke dag. “Dat vraagt een lange adem, maar ik zie wel langzaam een kentering ontstaan.”

Binnen instellingen probeert HHP die kentering in elk geval teweeg te brengen. “Bij de meeste zorgorganisaties is het verhogen van de deeltijdfactor geen prioriteit. Bijna overal waar ik kom, is de eerste reactie: ‘Bij ons wil niemand meer werken, dat krijg je hier niet voor elkaar.’ Maar als je de dialoog aangaat en werknemers vraagt: wat is er voor jou nodig om meer uren te gaan werken?, dan blijkt er best wel bereidheid, mits werkgevers de juiste voorwaarden scheppen ten aanzien van roosters, diensten, flexibiliteit en beloning. Waarmee ik niet wil zeggen dat het eenvoudig is die voorwaarden te scheppen. Een groter contract is niet altijd makkelijk in te passen in een rooster, maar laten we vooral denken in mogelijkheden. In wat wél kan. We moeten positiever en constructiever over meer werken gaan praten.”

Met klein contract verschrikkelijk kwetsbaar na een scheiding’ 

Dat doet HHP in ‘dialoogsessies’ ook met groepen werknemers. Vooral om bewustwording te creëren, over het belang van economische zelfstandigheid bijvoorbeeld. “Een op de drie huwelijken loopt op de klippen”, zegt Graven. “Bij een scheiding of bij overlijden of arbeidsongeschiktheid van de kostwinner, ben je met een klein contract verschrikkelijk kwetsbaar.” En dat meer werken onder aan de streep niets oplevert: “Daarover gaan de wildste verhalen. Voor een bepaalde groep is dat echt zo: als zij meer uren werken, worden ze gekort op hun toeslagen. Maar voor de meesten loont een groter contract wel degelijk, op de korte termijn, maar ook met het oog op het pensioen. We hebben een tool ontwikkeld, de WerkUrenBerekenaar, waarmee men binnen 10 minuten inzicht krijgt in wat meer of minder werk onder aan de streep verandert.”

Wat in die dialoogsessies met werknemers altijd aan bod komt, is dat de werkdruk zo hoog is en dat zorgverleners in de regel al meer uren werken dan in hun contract staat. “Kleine contracten zorgen mede voor constante gaten in roosters, waardoor personeel vaak gevraagd wordt extra te komen werken”, zegt Graven over dat laatste. “Als men die structurele overuren formaliseert, geeft dat meer voorspelbaarheid in roosters.” En over de hoge werkdruk: “Er moet meer onderzoek komen naar de relatie tussen contractomvang en ervaren werkdruk, maar onze indruk is dat juist zorgverleners met kleine contracten een hoge werkdruk ervaren, omdat ze relatief veel tijd kwijt zijn aan overdrachtsmomenten, administratie en andere verplichtingen en minder tijd overhouden voor patiëntenzorg.” Het lijkt misschien zo, maar het is niet Gravens doel, zo benadrukt ze, vrouwen te overtuigen om meer te gaan werken, maar om ze ‘bewustere keuzes te laten maken over contractgrootte’.  

Deeltijdcijfers 

De gemiddelde deeltijdfactor in de zorgsector ligt al jarenlang rond de 0,67 fte. Dit betekent dat een werknemer gemiddeld 67 procent van een voltijdbaan van 36 uur per week werkt, dus ongeveer 24 uur. Wel zijn er aanzienlijke verschillen tussen de diverse subsectoren. De academische ziekenhuizen hebben bijvoorbeeld een relatief hoge deeltijdfactor van 0,81 fte; de thuiszorg een van de laagste: 0,54 fte (CBS, 2010-2019). De huisartsenzorg kent een gemiddelde deeltijdfactor van 0,74 fte (mannelijke huisartsen 0,79, vrouwelijke 0,71 fte). Daarbij is er wel een behoorlijk verschil tussen praktijkhouders (0,80 fte), hidha’s/vaste waarnemers (0,64 fte) en wisselende waarnemers (0,57 fte) (Nivel, 2018). 

Ook dokters kiezen er anno 2022 vaker voor dan pakweg tien jaar geleden om parttime te werken. Toch richt het HPP zich niet op die beroepsgroep. Graven: “Ik denk dat artsen zelf meer zeggenschap hebben over hoeveel uren ze willen werken en daarbij bewuste keuzes maken. Dat zij het oldskool ‘80-uur-per-weekmodel’ niet ambiëren, kan ik me trouwens goed voorstellen.” Toch pleit Tweede Kamerlid Tielen – die zelf geneeskunde heeft gestudeerd – wél voor het verhogen van de deeltijdfactor onder artsen. “Als we met een paar uur per week meer werken tekorten kunnen oplossen, bijvoorbeeld in de huisartsenzorg, waarom zouden we dan andere aanpakken verzinnen? Helemaal als je in ogenschouw neemt wat het opleiden van een arts kost. Een student geneeskunde

kost de overheid twee tot drie keer zoveel als elke andere student. Medische vervolgopleidingen zijn enorm kostbaar. Ik vind dat we best de discussie mogen aangaan over hoeveel een student mag kosten en wat we daarvan als samenleving mogen terugverwachten.”

Nu is het natuurlijk zo dat een deeltijdbaan voor artsen vaak vergelijkbaar is met een fulltimebaan in andere sectoren. In de huisartsenzorg is de deeltijdfactor gemiddeld 0,74 fte, maar in die driekwart-werkweek werken huisartsen gemiddeld 44 uur. Daarbij combineren sommigenhun deeltijdbaan met onderzoek of onderwijs. “Gezien dat hoge aantal werkuren is het verhogen van de deeltijdfactor niet iets wat wij nastreven”, laat de LHV weten. “Bovendien staat de werk-privébalans al onder de druk in de huisartsenzorg. Er zijn andere oplossingen nodig om de tekorten aan te pakken. Ervoor zorgen dat huisartsen meer van hun werkzame uren aan patiëntenzorg kunnen besteden bijvoorbeeld, door de administratieve lasten te verlichten en te zorgen dat er meer mogelijkheden komen voor ondersteuning in de praktijkvoering. Daarnaast moeten er meer huisartsen worden opgeleid, zo heeft het Capaciteitsorgaan ook geadviseerd, met name in die regio’s waar de tekorten het grootst zijn.”

Tielen wijst erop dat mede door het deeltijdwerken meer (huis)artsen nodig zijn. Dat is inderdaad een van de verklaringen die het Capaciteitsorgaan geeft voor het fors hogere instroomadvies ten opzichte van het vorige advies. Uit het Capaciteitsplan 2021-2024 voor huisartsen: ‘Mannen werken gemiddeld vijf uur meer dan vrouwen. Door de uitstroom van meer mannelijke dan vrouwelijke huisartsen en de toestroom van overwegend vrouwen uit de opleiding zal het totale aanbod fte – bij gelijkblijvende instroom – de komende jaren dalen. 

‘In bepaalde beroepen zou parttime werken not done moeten zijn’

Bovendien komt het steeds vaker voor dat ook beginnende huisartsen minder willen werken. Het aanbod aan huisartsen zal daarom gecompenseerd moeten worden door verhoudingsgewijs meer (basis)artsen op te leiden tot huisarts.’ Ook in het Capaciteitsplan 2020-2023 voor medisch specialisten houdt het Capaciteitsorgaan voor het eerst rekening met het feit dat jonge dokters niet fulltime willen werken. “Natuurlijk zijn dit ook in deeltijd geen kleine baantjes”, erkent Tielen, “maar gezien de investering zou parttime werken, of in elk geval een contract van minder dan 32 uur, in bepaalde beroepen eigenlijk not done moeten zijn.”

Stok of wortel

Hoe het Tweede Kamerlid denkt artsen over te halen tot minimaal ‘32 uur op papier’? Politiek redacteur Aukje van Roessel schreef eerder in De Groene Amsterdammer dat bij artsen ‘een stok mogelijk beter werkt dan een wortel’ om ze te bewegen tot meer werken. Haar suggesties: ‘Het terugbetalen van de studiefinanciering aanpassen aan het aantal gewerkte uren, bijvoorbeeld? Minder terugbetalen of over een langere periode, bij een voltijdsbaan? Of andersom: zelfs meer terugbetalen dan alleen de lening bij parttime werken, dus ook een deel van de werkelijk kosten van de studie?’ 

Tielen vindt dat geen goed plan. “Alleen al vanwege de bureaucratische last die dit met zich meebrengt. Nee, ik geloof meer in de wortel. Ik denk dat het belangrijkste is dat mensen baas zijn over hun eigen werktijden. Dat vraagt flexibiliteit, creativiteit. Een avondspreekuur bijvoorbeeld, zodat iemand op vrijdagmiddag de gelegenheid heeft om te helpen op school. Daarbij hoort wel, vind ik, een soort normbesef. We kunnen niemand dwingen, dat hoeft ook niet, maar wel mensen bewust maken van de verantwoordelijkheid die past bij het gebruikmaken van een bepaald opleidingstraject.”

Delen