Mens achter de ziekte

spiegel / 'Een half jaar later beklom ik met mijn zoon een drieduizender'

Beeld Charlotte van der Kooij

Karin Anema (1955) is schrijfster. Van haar verschenen onder meer De groeten aan de koningin, De laatste grens, Vandaag koop ik alle kleuren, Boegwater, Diepe zakken en De wet van de stilte. Een aantal van haar elf boeken werd genomineerd en vertaald. Onlangs verscheen Kraaienmars – de dood in verschillende culturen.

De orthopeed draaide de heup van mijn twaalfjarige zoon naar buiten. “Het was toch dit been?”, vroeg hij korzelig. Hij draaide zich om naar de röntgen­foto en mompelde: “Ik zie botgroei. Dat kan niet.”

In de afgelopen jaren verliep ieder controlebezoek identiek: hij draaide de heup, keek naar de foto en zei, zonder mijn zoon aan te kijken: “Je mag en kan niet op dat been staan.” En tegen mij: “U moet zijn leven in de rolstoel accepteren. Hij is te oud voor de ziekte. Het is onbehandelbaar.”

Toen hij een keer de röntgenfoto meteen in zijn aktetas wegstopte, vroeg ik hem ons eerst tekst en uitleg te geven. Vergenoegd antwoordde hij dat hij de foto goed in zijn college over de ziekte van Perthes kon gebruiken om de uitzonderlijke vorm te laten zien: de heupkop was geheel afgestorven, het kind was te oud voor de ziekte, waardoor het bot niet kon teruggroeien.

Dit keer was de orthopeed van zijn à propos

Maar dit keer was de orthopeed van zijn à propos. Ik hielp hem uit zijn verwarring door te vertellen dat we intussen naar een zogeheten bottendokter in Suriname waren gegaan die hem met medicinale kruiden en wortels had behandeld. De heup én (met andere kruiden) het lichaam. Deze marron – nakomeling van de tot slaaf gemaakten – was wijd en zijd in en buiten Suriname bekend, onder meer onder bekende topsporters. Mijn zoon kon weer staan en lopen.

De orthopeed keek nogmaals naar de foto en zei: “Ik zie overal botgroei … Nou jongen, dat komt doordat je zo goed naar mij hebt geluisterd door in die rolstoel te blijven.” Een half jaar later beklom ik met mijn zoon een drieduizender.

Behalve mijn zoon hoort mijn moeder in de ‘Spiegel’. Op haar 85e stond zij vol in het leven. Tot ze haar nek brak. In het ziekenhuis lag ze op haar rug. Met een harde halskraag. De eerste dagen was ik bij haar gebleven, maar een vliegticket naar mijn zoon die in het buitenland verbleef, brandde in mijn broekzak. Zou ik die vijf dagen niet weg kunnen nu ze goed verzorgd in het ziekenhuis lag? Ik vertrok.

Patiënten in de zaal ernaast vertelden dat ze al dagen om hulp riep

Toen ik terugkwam hoorde ik op de gang: “Help!” Daar lag mijn moeder met uitgedroogde mond en leren tong. “Help!”, piepte ze. Naast haar stond een dienblad met afgedekt eten en drinken. Onaangeroerd. Patiënten in de zaal ernaast vertelden dat ze al dagen om hulp riep.

Ik ging naar de zaalarts. Mijn moeder had haar maaltijden en drinken gekregen. Dat stond in de lijst aangevinkt, zei ze. Het dienblad was neergezet en afgeruimd. Maar niemand had bedacht dat ze er liggend met een harde halskraag niet zélf bij had gekund.

Op deze plek verhalen schrijvers, journalisten en publicisten over een persoonlijke ervaring met de gezondheidszorg en houden ze (para)medici een spiegel voor.

Delen