Wij zijn er niet

spiegel / 'Inchecken aan de zuil; de display heet me welkom'

Beeld Bob Bronshoff

Nico Keuning (1952) is neerlandicus, schrijver en biograaf van onder anderen Jan Arends, Bob den Uyl en Willem Brakman. Recent verschenen Het geheim van de Ventoux (2021) en De boekenfluisteraar (2022). Hij werkt momenteel aan de biografie van Belcampo.

Een dag voor de afspraak in het ziekenhuis met mijn medisch specialist ontvang ik een e-mail die mij eraan herinnert dat ik ‘binnenkort een afspraak/behandeling in het ziekenhuis heb’. Het stond al in mijn agenda. Maar het bericht is niet bedoeld om mijn geheugen op te frissen, het betreft een aanwijzing voor het vooraf online aanmelden via mijn DigiD. Dan kan ik de ‘aanmeldzuil’ bij de ingang van het ziekenhuis overslaan. Een nieuw fenomeen, dat ik onlangs ook al in de wachtkamer van mijn tandarts aantrof. Vreemd; ze weten toch dat ik kom.

Het ziekenhuis is normaal gesproken een locatie in de stad, een gebouw dat je in je ooghoek weet als je er min of meer gedachteloos aan voorbijrijdt. Het ziekenhuis, dat zijn de anderen. Maar sinds kort is er iets veranderd. Ik kom er nu voor mezelf. Achter de grote draaideur naar de ingang betreed ik de wereld van witte schorten met badges, patiënten half jas half pyjama, een verdwaalde wandelaar aan een rijdend infuus. Ik hoor hier niet.

‘Inchecken aan de zuil; de display heet me welkom’

In gedachten volg ik het spoor naar de afdeling waar ik moet zijn. In een zijgang hangen aquarellen die mijn aandacht trekken. Stadsbeelden, plekken in Amsterdam die ik herken, wisselen af met polderlandschappen, weilanden, een ringvaart bij Schermerhorn…
Winter, de val op het ijs, dat na een brugonderdoorgang plotseling was veranderd in een door de wind bezaaide zandvlakte. De plaatselijke arts betastte mijn gezicht, links en rechts. ‘Zo zie je het verschil,’ zei ze. ‘Voel maar.’ Inderdaad, de rechterhelft voelde als een slappe plastic zak. Het jukbeen was weg, ingeklapt. De arts verwees mij door naar het ziekenhuis. ‘Daar kunnen ze het beter dan ik. Mooier.’ Mijn eerste operatie, veertig jaar geleden, reparatie, heel, klaar.

Inmiddels ben ik wel heel diep afgedwaald in de zijgang met beschilderde taferelen uit de buitenwereld. Waar ben ik? Terug in de algemene gang vervolg ik mijn weg naar de afdeling. Gang in gang uit. ‘Bij de afdeling staat ook een zuil’, herinner ik me van de e-mail. Inderdaad. De display heet mij welkom na inchecken met de dagticket op mijn telefoon: ‘Wij weten dat u er bent’. De gemiddelde leeftijd in de wachtkamer is zestig plus. Men wacht gelaten, in stilte, in gedachten verzonken. Als je heel stil bent, is het net of je er niet bent. Of er niets aan de hand is. Niemand kijkt naar het tv-scherm, waar het Journaal wordt uitgezonden met ondertiteling. Wij zijn er niet.

Twee verpleegsters zitten in een glazen cabine achter een beeldscherm. Checken zij wie zich via de zuil hebben aangemeld? De spreekkamers bevinden zich achter een gang in de hoek van de wachtkamer. Er komt een man uit. Met een mismoedige blik loopt hij naar zijn vrouw die op hem wacht. ‘Gaat het?’ vraagt zij. ‘Het zal wel moeten’, zegt hij.

Met een metalige stem wordt mijn naam afgeroepen. Via de duistere hoek vind ik kamer 1. In de deuropening staat de specialist in witte jas. Een mens! We bespreken tijdelijke oplossingen van een structureel probleem. Medicatie, of operatie? ‘Een gewetensvraag,’ zegt de arts.

Op weg naar de uitgang denk ik na over het antwoord. Gelukkig is er geen zuil die mij ‘een fijne dag’ wenst.

Op deze plek verhalen schrijvers, journalisten en publicisten over een persoonlijke ervaring met de gezondheidszorg en houden ze (para)medici een spiegel voor. Eerdere afleveringen vindt u hier.

Delen