1924 in de beeldende kunst: scharnier in de tijd
kunst / 1924
Ingeklemd tussen de dieptepunten van de Eerste Wereldoorlog en de wereldwijde economische crisis was 1924 een jaar van relatieve zorgeloosheid. In de kunsten resulteerde dat in ongekende creativiteit en ontwikkelingen die nog steeds doorklinken.
Het oprichtingsjaar van VvAA, 1924, was ook een belangrijk jaar in de beeldende kunst. De herinneringen aan de Eerste Wereldoorlog en de daaropvolgende catastrofale Spaanse griep waren enigszins op de achtergrond geraakt. Met upbeat jazz, korte jurkjes, drank en feesten werden de boze geesten van het recente verleden verdreven.
Op de euforische golven van de roaring twenties bloeide ook de artistieke creativiteit. Zo luidde André Breton met zijn Manifeste du Surréalisme in 1924 een nieuwe stroming in. Hij schreef: ‘Al zijn wij erfgenamen van veel onaardigs, het dient gezegd dat ons ook de grootst denkbare vrijheid van geest is nagelaten.’
Met de psychoanalytische geschriften van Sigmund Freud in de ene hand en een penseel in de andere daalden de surrealisten af in de krochten van die geest. Dat leverde verbeeldingen op van onderbewuste angsten, verzengende lusten en hallucinante dromen in een beeldtaal behorende tot de herkenbaarste uit de kunstgeschiedenis.
De tentoonstelling Imagine! 100 Years of International Surrealism, tot 21 juli te zien in Brussel, toont de absolute klassiekers: Salvador Dali’s The Temptation of Saint Anthony, een woestijnlandschap met schuimbekkende paarden op benen van elastiek, Max Ernsts The Fireside Angel, een soort lappendekenmonster, en René Magrittes Het rijk der lichten, een landhuis dat op klaarlichte dag is ondergedompeld in duisternis.
Maar het surrealisme beperkte zich niet tot de schilderkunst. Een van de toonaangevende representanten, de Amerikaan Man Ray, is vooral bekend geworden als fotograaf. In 1924 maakte hij Le Violon d’Ingres, een zwart-wit portret van een naakte, van achteren bekeken vrouw met twee geschilderde f-sleutels op haar onderrug waardoor ze op een viool lijkt. De titel van het werk verwijst naar een staande Franse uitdrukking die ‘hobby’ betekent en ontleend is aan het feit dat de schilder Ingres, een idool van Man Ray, zijn vrije tijd graag vulde met vioolspelen. Dat het model, Kiki de Montparnasse, toentertijd Man Ray’s geliefde was en hij impliceert haar te bespelen als een instrument, voegt een vleugje oh-la-la toe.
Erotiek, vooral in de vorm van vrouwelijk naakt, was een constante bij de surrealisten. De samenstellers van de Brusselse tentoonstelling hebben hun best gedaan het machogeluid ietwat te compenseren door werk van lang vergeten vrouwelijke surrealisten aan de presentatie toe te voegen. Maar in de vroege 20e eeuw was de vanzelfsprekende rol van vrouwen nog die van model en muze; ze kwamen vrijwel alleen als onderwerp in het museum terecht.
Fotografie als kunstvorm
Dit gold niet voor Georgia O’Keeffe, die al een succesvol schilder was toen ze kennismaakte met de 23 jaar oudere Alfred Stieglitz. De fotografiepionier was hoteldebotel van haar, scheidde halsoverkop van zijn eerste vrouw en vroeg O’Keeffe in 1924 ten huwelijk. In datzelfde jaar doneerde Stieglitz 27 foto’s aan het Museum of Fine Arts in Boston, waaronder een aantal portretten van zijn nieuwe geliefde. De Amerikaanse instelling was daarmee het eerste museum ter wereld dat fotografie opnam in zijn collectie.
Het betekende het begin van de officiële erkenning van fotografie – het medium bestond pas een eeuw – als volwaardige kunstvorm. Andere musea volgden pas veel later, maar vanaf de jaren ’80 doen foto’s op de kunstmarkt in prijs niet langer onder voor schilderijen. De duurste foto tot op heden is overigens een originele print van Le Violon d’Ingres, die twee jaar geleden bij Christie’s in New York werd afgehamerd voor ruim twaalf miljoen dollar.
Steeds abstractere beelden
Behalve schilders en fotografen waren ook beeldhouwers in 1924 in de ban van het experiment. Constantin Brancusi ging daarin wellicht het verste. In de jaren daarvoor was hij al steeds abstracter gaan werken, in een uitgebeende maar organische beeldtaal. Dit resulteerde in 1924 in een eerste versie van L’Oiseau dans l’espace, een ranke, licht gekromde staaf waarin geen reiger of zwaan te herkennen is, maar die wel een en al aerodynamica en elegantie uitstraalt. Brancusi maakte uiteindelijk verschillende versies, die allemaal in topmusea over de hele wereld staan, als hoogtepunten van de 20e-eeuwse beeldhouwkunst.
Terwijl Brancusi de abstractie verkende, hadden andere kunstenaars juist oog voor de herkenbare werkelijkheid. Zij borduurden voort op de realistische kunst van de voorgaande eeuwen en legden het fundament voor de nieuwe figuratieve kunst die na de Tweede Wereldoorlog ontstond. Een van de belangrijkste Nederlandse exponenten van dat nieuwe realisme was Co Westerik, die in 1924 werd geboren. Hij maakte heel precieze schilderijen van schijnbaar alledaagse taferelen die bij nader inzien toch niet zo gewoontjes zijn. Het bekendste is zijn serie Snijden aan gras (1966), die een vinger toont die zich snijdt aan een grasspriet alsof het een vers geslepen mes is. De NS kocht het werk en iedereen die in de jaren ’70 weleens in de trein zat, zal het ongetwijfeld kennen. De NS kreeg destijds nogal wat klachten van reizigers die niet wilden aankijken tegen zo’n open wond. Anderen kozen voor een ludiekere reactie: zij plakten pleisters op het werk.
Prerafaëlieten
Westeriks geboortejaar is het sterfjaar van Fanny Eaton. Deze in 1835 geboren Jamaicaanse is de geschiedenisboeken ingegaan als model van de Prerafaëlieten, een groep Engelse schilders die teruggreep op de kunst van voor de 15e eeuw. Hoe regressief dat ook klinkt, in hun keuze voor een zwart model, kind van tot slaaf gemaakten, zijn zij in retrospectief juist progressief te noemen. Na veel discussie over de vraag of Eaton al dan niet werd uitgebuit, geniet zij tegenwoordig de status van ‘meest zichtbare vrouw van kleur in Victoriaans Groot-Brittannië’.
Deze werdegang was honderd jaar geleden noch te voorzien, noch te voorspellen. Net zo min als de gevolgen van de verkiezingen dat jaar in de Duitse vrijstaat Thüringen, die uitliepen op een machtsovername door extreemrechts. Het deed de directie van Bauhaus besluiten een jaar later te verhuizen van Weimar naar Dessau. De beroemde kunstacademie leeft tegenwoordig voort in het door de EU opgerichte New European Bauhaus, maar werd in 1933 op last van de nazi’s definitief gesloten.
Sociaal realisme
Ook in Rusland klonken in 1924 al verontrustende geluiden. De Vereniging van Russische Revolutionaire Kunstenaars presenteerde dat jaar de zesde van tien monstertentoonstellingen met kunst voor de communistische heilstaat. Dit was de kraamkamer van het sociaal realisme dat later onder Stalin de enige getolereerde kunstvorm werd. In 1924 kregen de schilders van stoere fabrieksarbeiders en noeste boeren nog weerwoord van experimentele fotografen, constructivisten en andere avant-gardisten, maar de eerste signalen van een omslag waren voelbaar. Er stond een volgende duistere periode voor de deur. Na 1924 gingen de luiken langzaam maar zeker weer dicht.