Berenhouder
Oud-dierenarts Theo de Vries deed in zijn praktijk regelmatig ‘zaken’ met een kleurrijke klant.
Tekst: Theo de Vries | Beeld Marcel Leuning
Nog maar enkele dagen in de dierenartsenpraktijk, in 1968, werd er ’s morgensvroeg aan de achterdeur van onze tijdelijke woning, een boerderijtje in het buitengebied, gerammeld.
Er stond een kleine man. Hij tikte aan zijn pet, keek mij aan en sprak de voor mij legendarische woorden: ‘Als ie klant wordt bie mie, word ik klant bie oe.’ Op hetzelfde moment trok hij de prijscourant van Turkenburgs Zaden tevoorschijn. Hein, zo heette hij, was wederverkoper van deze firma.
Maar dit was slechts een neventak van zijn bedrijfje. Hein was berenhouder. Hij haalde te dekken zeugen op bij de boeren in de omgeving en na de daad bracht hij ze weer terug. Sommige oudere zeugen liepen op de heenreis op een draf voor Hein uit naar de beer!
Naast de beren waren er ook enkele koeien waar ik de zorg over kreeg. Hein was mijn klant geworden en ik bleef niet achter en kocht bij hem jaarlijks tien sla- en andijvieplantjes. Met een kleine spade stak hij een pol uit het zaaibed. Hij telde dan de plantjes stuk voor stuk op een krant uit. Eén twee drie, bij zeven vroeg ik naar de boerenkoolplanten. Ja ja, zei hij, ik heb hele mooie. Hij was dan de tel kwijt en begon opnieuw met de sla, één twee drie… Want ieder het zijne, niet te kort maar zeker niet te veel! Bij het zesde andijvieplantje vroeg ik naar de prei. Zelfde effect, tel kwijt, één twee drie andijvieplantjes. Elk jaar weer kocht ik plantjes en ik kon het steeds niet laten ook naar de koolplantjes te vragen.
Ieder het zijne, niet te kort maar zeker niet te veel
Hein woonde samen met zijn Marie, er waren geen kinderen, en was een bezige bij. Hij voorzag het voetbalveld in het dorp van witte lijnen en hij inde de entreegelden bij wedstrijden. En hoe klein hij ook was, hij stond zijn mannetje: zonder betalen kwam je er niet in.
Hij deed voor veel burgers klein tuinonderhoud en voor een kwartje per stuk ving hij alle mollen bij de boeren en buitenlui. Het woord bijklussen bestond nog nauwelijks, maar Hein deed het al!
Op een grote, oude, rietgedekte boerderij woonde een familie uit de stad. Mevrouw was een niet onverdienstelijk kunstenares, maar hield ook veel dieren. Mijn hulp werd vaak ingeroepen.
Hein was er zaterdagsmorgens de vaste huishovenier. In het voorjaar tijdens een visite miste ik hem. Op mijn vraag naar de reden van zijn afwezigheid, keek mevrouw mij schalks aan: ‘Hein moet vandaag zijn zaad rondbrengen.’ Wij begrepen elkaar.
De auteur van dit verhaal is inmiddels overleden. Op verzoek van zijn vrouw is dit verhaal alsnog gepubliceerd.