Boosaardig
Tekst: Ester Naomi Perquin | Beeld: Tessa Posthuma de Boer
De kaakchirurg is een zak. Ik zie het zodra ik de behandelkamer binnenkom. Dat profiel, denk ik. Een Romeinse keizer op een oude munt. Ietwat bolle wangen, onderkin, weke mond, het dunne haar in een krans om zijn hoofd. Hij kijkt over me heen, in de verte, terwijl ik in de stoel zit. Iemand die zo kijkt, is in staat tot grote wreedheid. Maak oogcontact met de dader, herinner ik me uit het Handboek Gijzelingen. Zorg dat hij je bestaan erkent. Maar de chirurg zegt, in het luchtledige: ‘Ik ga u verdoven, dat kunt u even voelen.’ Ik ben een obstakel, denk ik, terwijl ik mijn mond open. Iets wat tussen hem en de rest van de dag in is gaan zitten, met een felle lamp op mijn gezicht.
De chirurg houdt een injectiespuit omhoog. Verbazend dikke vingers, zie ik, voor iemand die met kleine instrumenten werkt. Maar soepel, geoefend. Hij moet het gebaar voor leven of dood kunnen maken: duim geheven, duim omlaag. Ik kijk naar zijn naambordje. De naald wordt in mijn kaak gestoken. Ik klem mijn handen op mijn schoot ineen, begin te zweten. ‘Zo,’ zegt de chirurg. Hij kijkt door het raam in de richting van de parkeerplaats. Alles weet ik van je, denk ik boosaardig. In welke auto je rijdt, hoe hard, hoe je reageert als je wordt aangehouden. Ik weet dat je soms heimelijk sigaartjes rookt, hoe je vrouw heet en hoe je minnares. Ik ken de sentimentele buien waarbij je aan je moeder denkt, je ouderlijk huis, je strenge vader, je succesvolle broer. Iemand een zak vinden, merk ik, daar gaat een diepe bevrediging vanuit. ‘U mag hiernaast even wachten’, zegt de chirurg.
Nu ben ik een probleem dat hij zal verhelpen
Wanneer ik terugkeer is de stoel in horizontale positie. Ik lig. De chirurg buigt zich over mij, instrumenten in de hand, alsof hij aan een middelmatige maaltijd begint, alsof hij zijn bestek vasthoudt. Over mijn gezicht komt een doek, met uitsparing voor de mond. Nu ben ik niets dan een probleem dat hij zal verhelpen, zonder hinderlijke bijzaken. Weer komt dat woord in me op. Een zak is hij, een zak. Als ik dit later tegen een vriend zeg, een vriend die weet dat ik jaren als bewaarder in de gevangenis heb gewerkt en me bovendien graag presenteer als een genuanceerd mens, fronst hij de wenkbrauwen. ‘Ik heb jou eerder over levensgevaarlijke delinquenten horen praten alsof het jonge hondjes waren’, zegt hij.
Nog dagen na de ingreep bonkt mijn kaak waar de chirurg hechtingen aanbracht. Ze blijken verkeerd te zitten. Er knapt iets. ‘Dit had niet zo gemoeten’, zegt een andere chirurg. ‘Dit kan lang gaan duren.’ Er volgt een tweede en daarna derde ingreep. Een deel van het kaakbot komt bloot te liggen. Alles zeurt, wekenlang. Ik eet soep als ontbijt. Soep als lunch. Soep als avondeten. Ik ben gewond. Aan de buitenkant lijkt het alsof ik gevochten heb: een dikke blauw-gele wang. Als ik op een avond in de spiegel kijk en mijn hoofd iets draai, zie ik hoe de zwelling mijn onderlip naar voren duwt, mijn kaaklijn verandert. Bolle wangen. Weke mond. Een profiel, ontegenzeglijk; voor op een munt.
1 reactie
bedankt, ik ga zo naar de kaakchirurg!!!
Ad Tiggeler
7 september 2018 / 18:44