Dokters in oorlogstijd
Het zijn bizarre tijden, waarin de wereldwijde uitbraak van COVID-19 artsen voor dilemma’s dreigt te stellen. Ook de Tweede Wereldoorlog was voor artsen een periode vol ethische vragen en het zoeken naar een antwoord daarop. Meewerken met de Duitse bezetter, zo goed mogelijk zonder problemen het werk blijven doen of juist volop in het verzet? Deze maand is de bevrijding van Nederland al 75 jaar een feit. Een goed moment voor een terugblik op de keuzes die artsen in de Tweede Wereldoorlog maakten.
Tekst: Adri van Beelen
Als de Duitsers op 10 mei Nederland binnenvallen, wordt er in de omgeving van het strategisch gelegen vliegveld Valkenburg bij Leiden hevig gevochten. Voor huisarts Edzard van der Laan en zijn vrouw uit het nabijgelegen Rijnsburg is het vanaf die eerste dag meteen aanpoten. De gewonden worden verzorgd in een noodhospitaaltje in Rijnsburg dat in allerijl is ingericht.
“Mijn moeder deed de apotheek en bracht – zonder morren – een groot deel van de prachtig geborduurde lakens en slopen van haar huwelijksuitzet naar dat noodhospitaaltje waar gebrek was aan alles”, vertelt dochter Ellen van der Laan (1946). De vijf verschrikkelijke oorlogsjaren zijn in 1984 door haar moeder Jo van der Laan-Boelens beschreven in het boek In antwoord op je vragen. Daarmee ging ze in op de vele vragen van Ellens broer Eberhard, de latere burgemeester van Amsterdam. In het boekje staan alle dilemma’s beschreven die de huisarts en zijn vrouw in oorlogstijd voor hun kiezen krijgen. Maar Edzard van der Laan heeft nooit getwijfeld en stelde alles in het (verzets)werk voor de goede zaak.
‘Het is nou ook weer niet zo dat alle artsen in het verzet zaten’
Niet alle artsen zijn zo moedig, wat hun overigens niet kwalijk valt te nemen. Ze staan immers plotseling voor een lastige keuze. Gaan ze gewoon door met hun werk en schikken ze zich naar de grillen van de bezetter? Of moeten ze juist alles in het werk stellen om de bezetter tegen te werken? Een derde mogelijkheid is om openlijk mee te werken, maar intussen stiekem tegengas te geven, op wat voor manier dan ook. In ieder geval is van collaboratie op grote schaal geen sprake. Van de 7.000 artsen in Nederland zou slechts een heel klein deel hebben samengewerkt met de bezetter. “Maar het is nou ook weer niet zo dat alle artsen in het verzet zaten”, zei Mart van Lieburg, emeritus hoogleraar Medische Geschiedenis enkele jaren geleden in het tv-programma Andere Tijden. “Aan het begin van de oorlog bleef iedereen in principe zijn werk doen zoals hij dat gewend was, met als verschil dat we bezet waren door de Duitsers.”
Bordjesactie
Al vrij snel wil de bezetter meer greep krijgen op de Nederlandse gezondheidszorg en dus ook op artsen. Daarom wordt in mei 1942 door Seyss-Inquart de ‘Artsenkamer’ in het leven geroepen, eigenlijk een voortzetting van de Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst. De Artsenkamer is echter geen succes. Slechts een klein deel van de 7.000 artsen wordt lid.
Langzaam groeit het verzet. Een deel van de artsen richt een collectief verzet op dat bekend komt te staan onder de naam ‘Medisch Contact’, het begin van het gelijknamige tijdschrift, dat nog altijd bestaat. Volgens Van Lieburg heeft Medisch Contact de Nederlandse medici vrij snel op één lijn gekregen. “Als reactie op het verplichte lidmaatschap van de Artsenkamer, roept Medisch Contact de artsen op om afstand te doen van hun artsentitel. Tijdens de zogeheten bordjesactie plakken de Nederlandse artsen de titel op het bordje op hun praktijkdeur af, om daarmee symbolisch afstand te doen van hun titel.”
Een deel van de artsen richt een collectief verzet op dat bekend komt te staan onder de naam ‘Medisch Contact’
Kinderarts Harry Prakken, die in 2014 op 97-jarige leeftijd overleed, werkt tijdens de oorlog in het AcademischZiekenhuis in Groningen, samen met verpleegkundige Willy, die later zijn vrouw zou worden. Wat grote indruk maakt op beiden zijn de kinderen uit Kamp Westerbork die door de Duitsers in het ziekenhuis worden gedumpt, blijkt uit het boek Remi, de oorlogsgeschiedenis van twee broers van Frank van Kolfschooten (zie kader). “Niet omdat ze ziek waren, maar omdat de kampleiding bang was voor infecties”, aldus Prakken. “De kinderen waren er slecht aan toe en moesten worden verzorgd. We probeerden hun lot zo lang mogelijk uit te stellen, maar op een avond zijn ze zonder pardon in de laadbak van een dienstauto gesmeten en afgevoerd.”
Na de schokkende ervaring met de kinderen uit Westerbork neemt Prakken zich voor een actievere rol in het verzet te gaan spelen en raakt betrokken bij de Heidemagroep in Groningen, een verzets- en inlichtingengroep. Hij wordt hun lijfarts. Daarnaast houdt hij in het ziekenhuis in de gaten wie er gewond wordt binnengebracht, zoals mensen die de politie graag in handen zou willen hebben. Deze mensen weet hij uit handen van de politie en de Duitsers te houden.
In september 1944 richt hij alvast een ondergronds lazaret in waar mensen, die gewond zouden raken bij de verwachte bevrijding, kunnen worden verpleegd. Begin 1945 wordt Prakken opgepakt en overgebracht naar het huis van bewaring in Groningen. Via een gevangenkamp in Wilhelmshaven komt hij uiteindelijke toch weer terug naar Nederland en overleeft de oorlog.
Ook Huisarts Edzard van der Laan zit vanaf het begin in het verzet. Ellen van der Laan: “Hij pikte de bezetting gewoon niet. Dat had niet alleen te maken met zijn karakter, maar ook met zijn gereformeerde achtergrond. Het betekende dat mijn ouders het druk kregen, want het gewone dokterswerk ging immers ook door. Dorpsdokters deden alles in die tijd, inclusief bevallingen. Daarnaast verspreidden ze illegale krantjes, hielden ze zich bezig met het werk van Medisch Contact – mijn vader was districtsvertrouwensman – en moesten er steeds meer onderduikadressen worden geregeld voor joodse onderduikers en voor jongens die niet in Duitsland tewerkgesteld wilden worden. Dan ging midden in de nacht de bel en daar stond dokter Van der Laan met een auto met daarin zeven of acht Rijnsburgse jongens voor wie een onderduikadres werd gezocht.”
Gehaktballen met cyaankali
Van der Laan heeft contact met de befaamde knokploeg van Marinus en Johannes Post, de knokploeg die een overval beraamt op het Huis van Bewaring aan de Weteringschans in Amsterdam waar tientallen verzetsstrijders zijn opgesloten. Ellen van der Laan: “Mijn ouders leverden vanuit hun apotheek de gehaktballen met cyaankali voor de waakhonden in deze gevangenis. De overval mislukte wegens verraad. Zeven mensen van deze knokploeg werden gefusilleerd en mijn ouders kregen de raad om met hun drie kleine kinderen onder te duiken.”
Waar Harry Prakken en Edzar van der Laan kiezen voor een actieve rol in het verzet, doet de Drentse huisarts Jan Buiskool uit Zuidlaren dat juist niet. Hij pleegt zijn verzet subtieler. In Andere Tijden vertelde hij over de bevallingen die hij in de oorlog doet bij joden, aan wie hij meteen advies geeft hoe te ontsnappen. Hij weigert een speciaal spreekuur voor Duitse soldaten in te stellen en stelt bewust allerlei verkeerde diagnoses. Ook leert hij verzetsmensen trucs om de bezetter voor de gek te houden, zoals gorgelen met mosterdpoeder zodat het lijkt alsof je difterie hebt. Of hoe verzetsmensen een blindedarmontsteking kunnen simuleren. “Een van de mannen deed het zo goed, dat hij vanuit de gevangenis in het ziekenhuis terechtkwam. Een ingeseind knokploegje wist hem daaruit te bevrijden.”
Bloed in de urethra
Voor joodse artsen verandert er ook veel. In het proefschrift Vergeet niet dat je arts bent van arts/historica Hannah van den Ende dat in 2015 verscheen, wordt beschreven dat joodse artsen het voelen alsof ze gedegradeerd worden tot ziekenverzorgers. Van den Ende: “Voortaan mochten ze bij een noodgeval met een niet-jood uitsluitend eerste hulp geven. Voor zuiver medische handelingen moesten ze de hulp van een ‘bevoegde’, dus niet-joodse arts inroepen.”
Van den Ende beschrijft hoe joodse artsen tijdens de bezetting hun ‘moreel kompas’ kwijtraken. Ze geeft het voorbeeld van Salomon Koster, psychiater te Amsterdam, die onderduikt maar in een diepe depressie raakt en zich afvraagt of hij niet beter met zijn patiënten mee gedeporteerd had kunnen worden – wat sommige artsen overigens inderdaad hebben gedaan. “Direct daarna vroeg hij zich echter af wat voor zin dat daadwerkelijk zou hebben gehad. Dergelijke dilemma’s waren om radeloos en wanhopig van te worden.”
Veel mensen die een veilig heenkomen zoeken, vinden dat in joodse ziekenhuizen
Joodse mannen krijgen vanaf januari 1942 een oproep om gekeurd te worden voor tewerkstelling in de werkkampen. Die keuring is aanvankelijk in handen van joodse artsen. Zij proberen de tewerkstellingen te voorkomen door foute diagnoses te stellen, ziekten te verzinnen en valsheid in geschrifte te plegen. Van den Ende geeft voorbeelden: ‘Bloed inspuiten via de urethra in de blaas, zalfjes aanbrengen waarmee je eczeemplekken kon opwekken, sleutelen aan röntgenfoto’s, bijvoorbeeld door wat kwikzalf op de huid te smeren: op de foto verscheen dan een vlekje omdat de kwikzalf de röntgenstralen tegenhield.”
Veel mensen die een veilig heenkomen zoeken, vinden dat in een van de joodse ziekenhuizen. Maar ook in die ziekenhuizen ben je je leven uiteindelijk niet zeker. Nadat op 21 januari 1943 het psychiatrisch centrum Het Apeldoornsche Bosch wordt ontruimd, is volstrekt duidelijk dat ook gehospitaliseerde joden niet meer veilig zijn. Van den Ende: “Het geloof dat zieken uitgezonderd zouden worden, viel toen weg.”
Zoektocht
Remi, de oorlogsgeschiedenis van twee broers van Frank van Kolfschooten verschijnt half april. Het boek is een reconstructie van de zoektocht van Eddy Gezang naar zijn broertje Remi, de vondeling van de joodse crèche. Remi wordt op 16 oktober 1942 in Bloemendaal te vondeling gelegd. De familie die hem vindt, noemt hem Remi. Ze kunnen het jongetje niet redden. De nazi’s brengen de vondeling naar de joodse crèche in Amsterdam, tegenover de Hollandsche Schouwburg, van waaruit de deportaties naar Westerbork plaatsvinden. Remi blijft er zes maanden en wordt de lieveling van crècheleidsters en een Duitse bewaker. Intussen wordt de moeder van Remi opgepakt en vermoord in Sobibor. Zijn vader en zijn twaalf jaar oudere broer Eddy weten met valse papieren de oorlog te overleven in Frankrijk. Lang na het overlijden van zijn vader, die nooit in staat is geweest om te praten over het lot van zijn vrouw en kind, start Eddy de zoektocht naar zijn broertje. Pas in 2002 ontdekt hij wat er precies met hem is gebeurd. In het boek wordt ook de dubieuze rol van huisarts Johan Lodewijk Strak beschreven.
Uitgeverij De Kring, ISBN 9789462971608, € 21,50,-.
Joodse oortjes
Sommige (huis)artsen speelden in de oorlog wel een dubieuze rol. Dat wordt raak geïllustreerd in het boek Remi, de oorlogsgeschiedenis van twee broers van schrijver/journalist Frank van Kolfschooten. Daarin gaat het over de joodse vondeling Remi van Duinwijk die maandenlang in de crèche tegenover de Hollandsche Schouwburg verblijft, vanwaar joden op transport worden gesteld naar Westerbork en van daar naar Auschwitz, Sobibor of andere concentratiekampen. Omdat onduidelijk is of het jongetje joods is (het is niet besneden) wordt de Amsterdamse huisarts Johan Lodewijk Strak in consult geroepen. Strak is wethouder gezondheid en lid van de NSB. Hij woont in de Beethovenstraat in Amsterdam-Zuid. Begin januari 1943 stelt hij bij Remi vast dat het om een joods kind gaat vanwege zijn vermeend ‘joodse oortjes’. Van Kolfschooten: “Na de oorlog werd Strak berecht, maar zijn advocaat probeerde twijfel te zaaien of hij het nou wel of niet had gezegd. Veel directe getuigen waren dood. Een feit was dat Strak het doodvonnis van het kind bezegelde. Remi werd in april 1943 moederziel alleen, zonder enige familie, naar Westerbork getransporteerd en vandaaruit naar Sobibor, waar hij vergast is.”
Strak, lid van de Germaansche SS, heeft de consequenties van zijn daad misschien niet ten volle beseft, maar zijn rol bij de keuring van Remi wordt hem zwaar aangerekend, evenals andere vormen van collaboratie met de bezetter. Hij krijgt gevangenisstraf, maar als hij enkele jaren later vrijkomt, zet hij zijn carrière als huisarts elders voort.
Dat dit laatste geen uitzondering is, toont ook het verhaal van Gejus van
der Meulen aan. Van der Meulen is behalve arts ook een populaire keeper
in het Nederlands Elftal. In 1933 vestigt hij zich in Haarlem als kinderarts en hij promoveert in 1935 aan de Universiteit van Amsterdam met een proefschrift over het foramen van Magendie in de hersenen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog collaboreert Van der Meulen met de Duitsers door onder meer vrijwillig dienst te nemen bij het SS-Feldlazarett Freiwilligen Legion Niederlande en af te reizen naar het oostfront. Dit wordt hem na de oorlog zwaar aangerekend. Hij wordt tot gevangenisstraf veroordeeld, maar neemt na zijn vroegtijdige vrijlating in 1949 in Haarlem een huisartsenpraktijk over.