‘Alles valt op zijn plek’

lezen / psychiater-dichter Erik Solvanger dicht omdat het moet

Hij bracht onlangs zijn vierde dichtbundel uit onder de titel Waarom het leven in een witte jas sneller gaat. Psychiater-dichter Erik Solvanger dicht omdat het moet. Noem het zijn levensbehoefte. Het schenkt hem vreugde, een aangename warmte. “Maar af en toe is het ook een worsteling.”

Volgens Erik Solvanger (1976) wennen artsen op een professionele manier aan het lijden dat zij zien. Maar ondanks de dikke huid die ze daarmee verwerven, hebben artsen volgens hem ook een uitlaatklep nodig. Voor hem is dat poëzie. “Die verbeelding heb ik nodig”, zegt hij. “De medische cultuur kan heel beknellend zijn. Dichten geeft mij lucht. Daarnaast is het heel prettig om me niet op één ding te hoeven richten.”

Solvanger werd geboren op een boerderij in Oud-Vossemeer (Tholen), een bedrijf dat al acht generaties in de familie is. Het beroep van akkerbouwer lag voor hem dus in het verschiet, maar tegen alle verwachtingen in koos hij het beroep van arts en ging hij geneeskunde studeren in Maastricht. Daarna wilde hij zoveel mogelijk internationale ervarin­gen opdoen en werkte hij als jonge arts onder meer in Kenia, Ethiopië, Tanzania en Zuid-Afrika. In het laatste land maakte hij iets mee wat hem inspireerde tot de titel van zijn vierde bundel. Hij zag er een kind sterven. “Ik realiseerde me in één klap dat je als arts zo veel meemaakt, dat je op jonge leeftijd al gezien hebt wat een ander persoon in een heel mensen­leven ziet. Vandaar de titel.”

‘De medische cultuur kan beknellend zijn, dichten geeft mij lucht’

In 2004 debuteerde hij met de dichtbundel Eenvoudig schedellichten. Daarna volgden Slijp het sternum (genomineerd voor de J.C. Bloem-prijs) en Het hoofd onder de arm. In de bundel Waarom het leven in een witte jas sneller gaat neemt Solvanger de lezer mee in een verrassend actuele wereld waarin lichamelijke, absurdistische en mythische beelden elkaar afwisselen. Vooral het absurdisme, daar houdt hij van.

Hij raakt geïnspireerd door schrijvers als Gogol, Topol, Kamagurka en Daniil Charms. “Het was een openbaring om voor het eerst iets van Charms te lezen”, vertelt Solvanger. “Zijn verhalen en gedichten hebben altijd iets geks. Ze eindigen bijvoorbeeld met een val uit het raam. Dramatisch, maar toch knap je ervan op. Ik vond dat zo ontzettend inspirerend, een auteur die zo vrij schrijft en zo’n zwieper geeft aan de rea­liteit van alledag. Ik dacht: waarom zou je je laten weerhouden? Je kunt werkelijk van alles bedenken. Nee, ik denk nooit ‘nu ga ik iets absurdistisch schrijven’, maar het gebeurt soms gewoon. Ik weet dat het kan en mag. En wat Charms betreft, ik zie zijn ziel soms zomaar terugkomen in mijn eigen werk.”

Met grote, stevige passen loop ik door de stad. Ik draag mijn hoofd onder mijn arm geklemd. Hoe lang het lichaam dit volhoudt weet ik niet […]

(Uit de bundel ‘Het hoofd onder de arm’)

Of zinnen als:

Hij brengt een deel van zijn vrouw terug naar de winkel. Zijn vrouw functioneert niet en hij eist zijn geld terug.

Solvangers werk heeft duidelijk raakvlakken met de psychiatrie. “In de zorg zie je existentiële zaken, en literatuur gaat daar ook over: liefde, dood, geboorte, waanzin, ziekte, gevolgen van oorlog. Maar ik denk tijdens het werk nooit ‘dit wordt een gedicht’. Daar ben ik op dat moment niet mee bezig. Pas als ik tot rust kom en de dingen laat bezinken, ontstaat er ruimte om te dichten. En dan realiseer ik me dat ik veel bijzondere dingen meemaak. Soms is de werkelijk­heid gekker dan de fantasie of de verbeelding.”

Soms staan gedichten in één keer op papier, zegt hij. “Het kan echter ook een worsteling zijn, zeker als ik iets nieuws probeer. Maar het is en blijft een heerlijke bezigheid. Het is een fijn gevoel om iets te maken wat er nog niet was. Dat is kunst. Of je nu schildert of muziek maakt, je schept iets, er ontstaat iets nieuws. Dat is het verschil met de rest van de platgeslagen wereld. En dat geeft een gigantisch gevoel van vrijheid.”

Wordt hij nooit eens bevangen door twijfel? “Jazeker. Soms is er onzekerheid of frustratie. Bijvoorbeeld als het dichten ’s avonds lekker ging en je de volgende ochtend bij het teruglezen denkt: jeetje wat is dit? Ik vond het gisteren goed, maar nu niet meer.”

Er zijn twee stadia van dichten, vertelt Solvanger. De scheppende fase waarin de dichter zijn verbeelding de vrije loop laat, en de redigerende fase, een periode van schrappen en herschikken. “Eerst had ik aan dat laatste een hekel. Ik zag het als een noodzakelijke maar vervelen­de activiteit. Maar nu vind ik het een fijne bezigheid. Het is ook een fase waarin gedichten uiteindelijk sneuvelen omdat ze niet goed genoeg zijn en plaats maken voor nieuwe.”

Giftige pen

Zijn gedichten hebben niet zozeer een plot. “Een gedicht is geen verhaal en een bundel is geen roman. Een gedicht dat alleen voor mij heel herkenbaar is, is niet interes­sant voor de lezer. Dus je probeert iets universeels te raken. Het gaat heel erg om beelden en minder om de verhalen. En ik ben altijd bezig met klanken en taal. Ik gebruik bewust geen rijmklanken want dat vind ik te beperkend. Maar soms merk je dat beelden en klanken samenvallen. Verder moeten de eerste en laatste zin heel goed zijn. Alsof ze met een giftige pen zijn geschreven. Dan voel je: dit is goed.”

Met fulltime dichten zou hij geen droog brood kunnen verdienen, weet hij. “Vandaar mijn werk als psychiater in het Bravis ziekenhuis Bergen op Zoom & Roosendaal. Gelukkig vind ik dat nog altijd een leuk vak.”

Inmiddels woont hij weer op de plek waar hij geboren is: met zijn vrouw en twee kleine kinderen op de oude boerderij. Terug naar zijn roots. Dus nu is hij behalve arts en dichter ook akkerbouwer. “De ene dag psychiater, de volgende dag dichter en de derde dag op een trekker om aardappels te rooien. Heerlijk. Voor mij valt alles op zijn plek, en dat voelt goed.”

Delen