‘Ik heb goed leren luisteren’
Harry riep altijd: ‘Ik ben gek, en jij bent mijn verpleegkundige’
Kitty Saal (62) was 23 jaar de partner van wijlen Harry Mulisch. Ze vertelt hoe de schrijver haar in haar werk als verpleegkundige heeft geïnspireerd.
Tekst: Marie-CLaire Melzer | Beeld: De Beeldredaktie/Peter Strelitski
“We hebben elkaar in de kroeg ontmoet. Ik zat aan de bar met wat mensen te praten, toen Harry binnenstapte. ‘Daar heb je Harry Mulisch’, zeiden ze. Ik keek even op, niet speciaal heel geïnteresseerd of zo, maar Harry had die blik blijkbaar heel anders opgevat, want even later zat hij naast me. We begonnen een gesprek en dat is eigenlijk nooit opgehouden. Het ging allemaal heel natuurlijk en vanzelf met hem. Ik denk dat het werkte tussen ons omdat we onze creativiteit konden delen, en elkaar de ruimte gunden. We inspireerden elkaar. Hij vond het leuk om mij dingen te laten lezen, en ik vond het leuk om met hem mee te denken.
En ik ben niet zo’n vrouw die voortdurend aandacht moet. Ik was goed in staat hem te delen met zijn boeken, die in feite een soort kinderen voor hem waren. Als we eens een eindje gingen wandelen, zei hij bijvoorbeeld: ‘Ik wil niet te ver weg voor het geval ik een ingeving krijg.’ Ik kon dat begrijpen.
Voor Harry was het, denk ik, ideaal dat ik het verzorgende met het creatieve kon combineren, en bovendien ook nog praktisch ben. Als er een schilderijtje moest worden opgehangen, deed ik dat. En ik heb Harry begeleid bij zijn overstap van de elektrische schrijfmachine naar de pc. Een broer van me is programmeur en ik had me er een beetje in verdiept, dus ik kon hem adviseren. Heel lang heeft hij geroepen dat hij niet aan de computer wilde, maar zo’n tekstverwerker bleek toch wel erg handig. Harry schoof altijd graag met scènes en nu hoefde hij niet steeds alles opnieuw in te tikken. Opgetogen concludeerde hij uiteindelijk: ‘Een tekstverwerker is geen verbeterde schrijfmachine, maar een verbeterde pen.’ De ontdekking van de hemel was het eerste boek dat hij op de computer schreef.
‘Voor Harry was het, denk ik, ideaal dat ik het verzorgende met het creatieve kon combineren, en bovendien ook nog praktisch ben’
Van huis uit ben ik psychiatrisch verpleegkundige. Als tiener had ik de nodige mensenkennis, althans dat vond ik, en daar wilde ik wat mee doen, dus ik koos voor de opleiding tot psychiatrisch verpleegkundige, of verpleegkundige B, zoals dat toen heette. Ik ging werken
bij Sint Bavo in Noordwijkerhout, een grote psychiatrische instelling met grote paviljoens en een grote tuin. Later heb ik ook nog in Amsterdam gewerkt. Harry riep altijd graag: ‘Ik ben gek, en jij bent mijn verpleegkundige!’
Ik heb altijd twee pijlers gehad, het creatieve en het verzorgende. Na een tijdje had ik het wel gezien in de psychiatrische zorg. Ik ben toen creatieve therapie gaan studeren, met als specialisatie drama. Het idee achter creatieve therapie is om patiënten en kinderen die zich moeilijk uiten met non-verbale therapie te helpen. Het was heel leuk, maar er was nauwelijks werk in, dus toen heb ik besloten maar helemaal voor het creatieve te gaan en ben ik beeldhouwen gaan studeren aan de Rietveld Academie. In die tijd ontmoette ik Harry.
Begin jaren negentig heb ik een cursus webdesign gedaan, en ik kon daar een baan in krijgen, maar Harry liet weten dat hij het prettiger vond als ik me even aan hem ging wijden. Onze zoon Menzo was net geboren, en Harry had een beroerte gehad, dus het was beter zo.
Vooral in mijn werk als verpleegkundige zie ik terug wat ik van Harry heb geleerd. Harry heeft altijd op zijn eigen kompas gevaren en ik heb van hem geleerd om onafhankelijker te zijn en meer op mijn intuïtie te vertrouwen. Natuurlijk ben ik professioneel genoeg om protocollen na te leven, maar soms moet je daarvan af durven stappen.
‘Als iets niet prettig voelt, moet je het op een andere manier doen’
Ik heb van hem ook goed leren luisteren. Harry zei altijd dat hij moest luisteren naar wat zijn boeken wilden. Als hij bijvoorbeeld had bedacht dat twee personages met elkaar moesten trouwen, en dat vervolgens alsmaar niet gebeurde, dan wilde het boek het blijkbaar niet, was zijn conclusie. En daar luisterde hij dan naar. Zo heb ik geleerd goed te luisteren naar wat patiënten willen. Als iets niet prettig voelt, moet je het op een andere manier doen. Een diepe wond heeft bijvoorbeeld een ander soort verzorging nodig dan een wond die heel veel pijn doet, om maar wat te noemen. En je moet ook goed ‘luisteren’ naar je instrumenten en materialen. Je kunt niet zomaar een slangetje of spuit ergens in steken; je moet eerst altijd goed voelen waar de weerstand zit.
Ook heb ik van Harry geleerd om naar oplossingen te zoeken. Als hij vast kwam te zitten met een scène, dan moest hij iets bedenken om het verhaal verder te kunnen laten gaan. Voor die twee personages die niet wilden trouwen, moest hij wat anders verzinnen. Als een patiënt iets pertinent niet wil, moet je ook naar een andere oplossing zoeken.
Toen Harry zelf patiënt werd, heb ik bovendien gezien dat je niet moet betuttelen, dat je niet over het hoofd van een patiënt moet praten, zo van: we gaan even samen onder de douche [trekt een vies gezicht]. Je moet hem of haar bij de behandeling betrekken.
Voor mij was Harry geen lastige patiënt, omdat hij me vertrouwde. Ik probeer dat vertrouwen ook te winnen bij mijn patiënten, door me open te stellen voor wie ze zijn, en door echt naar ze te luisteren. Ik geloof dat het werkt, want ik hoor dat ze me anders vinden.
Ik schijn geduldiger te zijn.”