Klein deeltje
Twee jaar geleden lag ik in het UMC in Groningen. Vanuit mijn kamer had ik een prachtig uitzicht over een dwarsstraat, op een kerktoren en de roze avondlucht.
Ik deelde de kamer met twee, elkaar opvolgende, kamergenoten; Henk, een Groningse boer met een slecht functionerend ICD-kastje, en Jan, een patiënt met een auto-immuunziekte die een nieuwe kunstklep kreeg. Henk was een jaar of zeventig, Jan vijfenzestig.
Ik lag de hele dag in die kamer, eerst tot aan mijn operatie, daarna met twee drains uit mijn borst en een morfinepomp naast het bed. Met Henk en daarna Jan praatte ik de tijd tussen de bezoekuren vol. Soms waren we lang stil voordat we elkaar antwoordden. Er was weinig anders te doen.
In het ziekenhuis botst de zinloosheid van het bestaan hard met de verhalen die bedoeld zijn zin te geven aan het leven. Henk, Jan, en later ook Mohammed, en ik spraken over die verhalen waarin wij leefden. In het ziekenhuis verlies je veel van wie je bent, van de verhalen die je jezelf hebt wijsgemaakt, of wijs hebt laten maken, want wie patiënt is, snapt dat toeval het leven regisseert, en Henk en Jan en Mohammed en ik, wij begrepen elkaar.
Wie patiënt is, snapt dat toeval het leven regisseert
Het ging niet beter met mijn drains, mijn longen voelden alsof ze van hout waren. Op een zondagmiddag maakte een jonge dokter een scan. Jonge dokters, wist ik, volgen de procedures vaak beter dan hun oudere collega’s. Er is veel te zeggen voor ervaring, maar ook voor het procedé, vind ik. De jongen keek enigszins bezorgd.
De volgende ochtend, de pijn was bijna onhoudbaar, maakte een oudere dokter nog een echo. Hij handelde niet volgens de procedure, maar maakte die extra echo, vanwege de pijn en omdat ik een vriend van zijn dochter was. Twintig minuten later lag ik op de operatietafel. Toeval, ik zei het al, is de grote regisseur van het leven.
Na de operatie belandde ik op de hartbewaking. Het bloed in mijn longen had een ontsteking veroorzaakt, of de ontsteking in mijn longen was in mijn bloed terechtgekomen, ik weet het niet meer. Door de dunne tussenschotten op de hartafdeling kwamen geluiden. De tweede nacht stierf de persoon naast mij. Eerst was er paniek, toen stilte, en daarna huilende mensen op de gang.
De volgende ochtend kwam er een oudere dokter langs. Hij keek naar de monitors, het papierwerk aan het voeteneinde, naar mijn blauwe plekken. Mijn ribben deden pijn door de drains die er tussen had gezeten, mijn arm was dik en ontstoken, mijn hart sloeg regelmatig, maar ik voelde veel overslagen. De dokter zei: “Dat gaat allemaal voorbij. Je hebt geluk gehad, je loopt hier naar buiten.”
Toeval is de grote regisseur, maar er blijft een klein deeltje over, een deeltje waar we wellicht wel wat invloed op hebben: die dokter, die mijn hart scande en de ingreep deed, die redde mijn leven. Het is dat kleine deeltje, waarop
we ons dagelijks kunnen toeleggen, in het ziekenhuis, uiteraard – maar ook daarbuiten.