Kleine Mercedes

Manon Sikkel is psycholoog, journalist en kinderboekenschrijfster. Diverse malen won ze de Prijs van de Nederlandse Kinderjury voor haar IzzyLove-boeken. Deze zomer verschijnt haar nieuwe boek: Elvis Watt, een koffer met geld.

 

 

“Uw zoon is erg ziek”, sprak de kinderarts van het VUmc. Ik knikte. Dat hij ziek was, kon ik ook wel zien. Een paar dagen ervoor was hij geboren met longen vol meconium, of in gewoon Nederlands: poeplongen. Sindsdien lag hij aan een soort zuurstofschudmachine die met kracht lucht in zijn longen pompte, of althans in de drie longblaasjes die niet door dat teerachtige spulletje aan elkaar waren geplakt. Ondertussen werd hij in een comateuze slaap gehouden, maar in al mijn optimisme ging ik ervan uit dat hij elk moment zijn ogen open kon doen en op eigen kracht zou kunnen ademen. De kinderarts dacht daar anders over. “Uw zoon is heel ernstig ziek”, zei hij en hij keek me doordringend aan om te zien of de boodschap tot me doordrong. Ik lachte vriendelijk terug.

Bij het woord ziek denk ik aan een akelig hoestje en een loopneus met misschien een paar graden verhoging. Het woord ziek deed dus geen alarmbellen rinkelen. En misschien was dat maar goed ook, want via internet kwam ik erachter dat mijn zoon heel weinig kans had om hier levend of op z’n minst gezond uit te komen. Sterker nog, als die gekke zuurstofschudmachine een paar jaar ervoor niet was uitgevonden, was hij er al niet eens meer geweest. Meconium in het vruchtwater kwam wel vaker voor, meconium in je longen ook nog wel, maar longen bomvol poep was helaas een unicum. Toch wilde het me maar niet lukken om in te zien hoe ziek hij was.

Pas toen de zwangerschapshormonen mijn lichaam verlieten, drong langzaam tot me door waar ik was beland

Pas toen de zwangerschapshormonen mijn lichaam verlieten, drong langzaam tot me door waar ik was beland. Dag en nacht aan het bed van een baby die vocht voor zijn leven en een leger van artsen en verpleegkundigen die er alles aan deden om hem daarbij te helpen. Zes weken leefde ik op de intensive care van het ziekenhuis, daarna verhuisden we naar de kinderafdeling. Mijn zoon zou leven.

Op een vrijdag werd hij ontslagen en stuurde het ziekenhuis de rekening. Het bedrag was zo hoog dat ik er ook een auto van had kunnen kopen. Sindsdien heeft mijn zoon de bijnaam ‘kleine Mercedes’. Nog lang heb ik erover nagedacht hoe bijzonder het is dat ik op een plek op de wereld woon waar een kind zo’n astronomisch bedrag in zorg waard is. Eén keer heb ik die gedachte gedeeld met een verpleegster. Ik vertelde dat ik me bijna schuldig voelde dat mijn kind gered was, terwijl je met dat bedrag ook gerust een paar honderd kinderen schoon drinkwater kunt geven waardoor zij ook gezond blijven. “Wees maar blij dat je hier woont”, was haar antwoord. Sindsdien ben ik dankbaar, dankbaar voor de specialistische zorg voor al die kleine kindjes en heb ik grote bewondering voor de artsen en verplegend personeel in zo’n academisch ziekenhuis. Soms heb ik zin om mijn kleine Mercedes mee te nemen naar de afdeling waar hij toen lag en hem te tonen, een boomlange jongen van dertien die kerngezond is.

Delen