Linkeroor
Tekst: Mylou Frencken | Beeld: Bonnita Postma
Misschien heeft u vaker van zich af slaande patiënten gehad, maar voor mij was u de eerste dokter waarbij ik mij misdroeg. Misschien heb ik het voorval in de loop der jaren groter en gewelddadiger gemaakt dan het in werkelijkheid was, maar ik sloeg u. Dat had ik niet moeten doen.
Het begon allemaal met een gehoortest bij de schooldokter. Het linkeroor bleef nogal achter bij het rechter. Mijn moeder keek zorgelijk. Zij en de schooldokter legden meteen verbanden tussen een middenoorontsteking en de verslechterde schoolresultaten. Ik was voornamelijk trots. Ik had eindelijk ook wat. Geen arm in het gips waar klasgenoten hun naam op konden stiften, maar het was tenminste iets. En ook iets waardoor ik soms eerder weg mocht van school. Want ja, afspraak bij de kno-arts.
De kleine zachtaardige man met de witte jas, met op zijn naamkaartje dokter Beerends, zette mij een koptelefoon op. Daardoor klonken woordjes als brievenbus, bushalte, kaasschaaf, spaarpot, fiets, appel en luchtdruk. Ik moest ze nazeggen. Zolang de woorden het rechteroor ingingen, kwamen ze er trefzeker via mijn mond weer uit. Er klonken ook piepjes waarop ik ‘ja’ moest zeggen als ik er een hoorde.
Deze kwaal liet ik mij niet afpakken
Voor de zekerheid hield ik bij heel zachte, wel degelijk waargenomen geluidjes soms toch mijn mond. Deze kwaal liet ik mij niet afpakken. Ik was doof en dat zou ik blijven. Ik had wat.
Er volgden meerdere afspraken in het ziekenhuis. Ik kreeg buisjes. Zwemmen mocht niet, douchen moest met een badmuts en dat gefrunnik met kijkapparatuur en enge haakjes tijdens controles, ik begon het allemaal minder luchtig op te nemen. Maar er waren ook voordelen. Soms handig om niet te horen dat je geroepen werd voor het eten. En later in mijn leven werd niet ik, maar de vader van onze baby ’s nachts het bed uitgehuild. Zwaar snurkende mannen, feestjes bij de buren, een hotelkamer aan de straatkant: geen probleem, ik draaide me op mijn goede oor en het was stil.
Ik ben bang dat ik zo’n patiënt ben die eigenlijk helemaal niet geholpen wil worden
‘Moet jij niet eens een gehoorapparaat?’ Ik had altijd geantwoord wat dokter Beerends destijds zei: er waren zenuwen dood, daar was niets aan te doen. Maar toen ik een keer toch luisterde naar alle goedbedoelde adviezen en verhalen over sterk verbeterde apparatuur, kwam ik bij u terecht meneer de kno-arts.
U liet mij jaren na dato weer een woordjes-en piepjestest doen. De score op links was dramatisch, maar het rechteroor ving werkelijk iedere frequentie feilloos op. Daarmee hoorde ik de zon in de zee zakken en de vogels naar het zuiden vliegen.
Opeens kwam u dicht bij mijn linkeroor, u scheen erin met een lampje en morrelde met een tangetje in dat dove maar zo gevoelige oor. En toen deed ik het meneer de kno-arts, ik sloeg uw hand met gereedschap en alvan me af, het lampje viel op de grond en uw mond viel open.
Zelf ben ik ook nog altijd verbaasd over mijn onverwacht felle reactie. Maar ik ben bang dat ik zo’n patiënt ben die eigenlijk helemaal niet geholpen wil worden.