Prikangst
Yvonne Kroonenberg (Amsterdam, 1950) is een Nederlandse schrijver en columnist. Haar bekendste boek is Alles went behalve een vent uit 1989. Afgelopen februari verscheen haar boek De tietenbus.
Tekst: Yvonne Kroonenberg | Beeld: Merlijn Doomernik
‘Ben je geboosterd?’ vroeg een vriendin. ‘Ik sta tot over mijn ellenbogen in de Pfizer,’ bevestigde ik trots, ‘drie prikken! En niet gehuild en niet flauwgevallen.’
Vroeger was ik doodsbang van injecties. Dat kwam door de kinderarts, een grote vent met een zuur gezicht. Hij had geen geduld met bange kinderen. Ik herinner me zijn kordate greep, het koude natte watje op mijn bovenarm en de korte felle pijn van de injectie. En mijn eigen gebrul, dat nog lang aanhield.
Ik heb mijn angst met me meegezeuld tot ik op een dag een tandheelkundige operatie moest ondergaan. Ik was student en had geen geld voor een reguliere tandarts. Ik had me aangemeld bij de tandartsen in opleiding.
De jongeman die de ingreep moest verrichten, was ernstig. Hij luisterde naar me toen ik vertelde dat ik zo opzag tegen de verdoving.
Hij knikte. ‘Ja,’ zei hij, ‘maar het moet wel, anders doet het vreselijk pijn.’
Hij pakte een injectienaald. Ik klemde mijn handen ineen en kneep mijn ogen dicht.
‘Zo,’ zei hij vriendelijk, ‘doe je mond maar open. Nu gaan de tandjes slapen.’
Op hetzelfde moment was ik niet langer twintig, maar vijf jaar oud. De tandjes gaan slapen, die zin begreep ik. En het wonderlijke was, dat ik sindsdien nooit meer bang ben geweest voor injecties in mijn mond, ook al staan die juist bekend om de nare sensatie. Kennelijk kun je mensen aanspreken op een onbewust niveau, waar oude herinneringen in hinderlaag liggen.
‘Op dat moment was ik niet langer twintig, maar vijf jaar oud’
Het is voor psychologen een gebruikelijke methode. Tijdens de therapie roept de psycholoog gevoelens op uit een ver verleden. Die komen ter sprake. Door ze te beschouwen met het verstand en het inzicht van de volwassene, kunnen de pijn en het verdriet verdwijnen. Vaak lukt dat.
Ik ben lang bang gebleven van andere injecties dan de tandvleesverdoving. Wanneer ik bloed moest laten afnemen of een injectie kreeg, vertelde ik dat. Daar hebben verpleegkundigen begrip voor, ze lachen je nooit uit. Meestal valt het mee met de pijn en het ongemak, al vond ik het de volgende keer weer net zo eng.
Na de prik krijg je een pleister. Ik vraag nog wel eens om een pleister met een plaatje erop. Soms
hebben ze die en dan krijg ik een pleister met een girafje of een kabouter. Bij de tweede Pfizer-vaccinatie zei de jonge vrouw die me had geprikt: ‘Die heb ik niet, maar ik zal een gezichtje op de pleister tekenen. Is dat ook goed?’ Ik knikte en zag hoe ze met aandacht een smiley tekende.
Ik heb de pleister er pas afgehaald toen hij versleten was. Samen met het laatste restje angst verdween hij in de afvalbak.
Op deze plek verhalen schrijvers, journalisten en publicisten over een persoonlijke ervaring met de gezondheidszorg en houden ze (para)medici een spiegel voor. Eerdere afleveringen vindt u hier.