Rechter geeft tandarts gelijk
Hoe lang mag een tandarts eigenlijk instrumentarium bewaren en hoe moet het dan verpakt zijn? De IGJ legde onterecht een dwangsom op aan een tandarts, oordeelde de voorzieningenrechter, die het door de IGJ gehanteerde toetsingskader voor de bewaartermijn als onduidelijk bestempelde.
Tekst: Katrijn van Berkum en Timo van Oosterhout Beeld: Shutterstock
In augustus stelde de voorzieningenrechter van de rechtbank Overijssel een tandarts in het gelijk die naar het oordeel van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ten onrechte een bewaartermijn van zes maanden hanteerde voor zijn instrumentarium.
De Inspectie, die van mening was dat een termijn van maximaal drie maanden kon worden gehanteerd, legde hiervoor een forse dwangsom op en wilde dit openbaren op de IGJ-website. De rechter oordeelde dat het door de IGJ gehanteerde toetsingskader voor de bewaartermijn onduidelijk is. En daarom niet kan dienen als grondslag om een last onder dwangsom aan de tandarts op te baseren. Ook schorste de rechter de publicatie van het dwangsombesluit. Een uitspraak die, aldus Timo van Oosterhout, advocaat van de Stichting VvAA Rechtsbijstand die de tandarts samen met een kwaliteitsauditor bijstond, van belang is voor alle tandartspraktijken.
De tandarts in kwestie bewaarde zijn instrumenten gesorteerd verpakt in laminaatzakken in een gesloten ladekast, met een bewaartermijn van zes maanden. Op basis van een inspectiebezoek meende de Inspectie dat er sprake was van een overtreding. De IGJ stelde op basis van de WIP-richtlijn Infectiepreventie in mondzorgpraktijken, KNMT 2016, dat de richtlijn die voor deze vorm van opslag geldt, een maximale expiratietermijn van drie maanden voorschrijft. Volgens de IGJ is een bewaartermijn van zes maanden alleen toegestaan als er gebruik wordt gemaakt van een gesloten bak als extra beschermingsmiddel.
Volgens de IGJ was hier geen sprake van en ze legde de tandarts daarom een last onder dwangsom op van € 1.000,- per week (met een maximum van € 10.000,-) om af te dwingen dat de tandarts een bewaartermijn van drie maanden zou hanteren. Daarnaast wilde de Inspectie het dwangsombesluit op de website publiceren.
Richtlijn bewaartermijn
De tandarts vond dat er geen sprake was van een overtreding en stapte naar de voorzieningenrechter om publicatie op de IGJ-website te voorkomen. Ook vroeg hij om verduidelijking van de richtlijn bij KNMT en ANT. KNMT en ANT waren dezelfde mening toegedaan als de tandarts. Volgens de beroepsorganisaties is voor de toepassing van de richtlijn en de bewaartermijn een correcte opslag van het instrumentarium relevant. De beroepsorganisaties stelden zich op het standpunt dat er een bewaartermijn geldt van zes maanden als het instrumentarium netjes gesorteerd/gescheiden wordt bewaard in een afgesloten lade. De kans op beschadiging is dan klein.
Belang praktijkvoering
De voorzieningenrechter oordeelde dus dat het door de IGJ gehanteerde toetsingskader voor de bewaartermijn onduidelijk is. Het kan daarom niet dienen als grondslag om een last onder dwangsom aan de tandarts op te baseren. De IGJ heeft daarom ten onrechte gesteld dat de tandarts in overtreding was. VvAA-advocaat Van Oosterhout vindt dat het oordeel recht doet aan de situatie: “Deze uitspraak van de voorzieningenrechter geeft duidelijk weer dat de IGJ in dit geval niet zomaar een bewaartermijn van drie maanden kan voorschrijven omdat het toetsingskader onduidelijk is. Bovendien is de feitelijke situatie – hoe de instrumenten worden bewaard – relevant. Deze uitspraak is daarom van belang voor de praktijkvoering van alle mondzorgpraktijken.”
Voor zover bekend, is dit de eerste rechterlijke uitspraak over de bewaartermijn van verpakt, gesteriliseerd instrumentarium, zoals genoemd in de WIP-richtlijn Infectiepreventie in mondzorgpraktijken, KNMT 2016.
Senior jurist Katrijn van Berkum en advocaat Timo van Oosterhout zijn werkzaam bij stichting VvAA Rechtsbijstand