Zorgvuldigheid bij off-label medicijnen en social media

Het Regionaal Tuchtcollege in Eindhoven sprak zich onlangs uit over een tuchtklacht die de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) tegen een huisarts had ingediend over zijn handelen tijdens de COVID-19-pandemie.

Tekst: senior jurist Katrijn van Berkum en advocaat Timo van Oosterhout, VvAA Legal

De IGJ ontving tussen april t/m juli 2020 verschillende signalen en meldingen over een huisarts. Hierop heeft de inspectie een onderzoek gestart en in januari 2022 een rapport uitgebracht.

Naar aanleiding van de bevindingen verwijt de inspectie hem het volgende:

  1. De huisarts handelde in strijd met de geldende richtlijnen, protocollen en standaarden van de beroepsgroep. Hij had Hydroxychloroquine (HCQ) en ivermectine aan één of meer patiënten met COVID-19 voorgeschreven. Deze middelen waren niet geregistreerd voor de specifieke klacht (off-label). Hij zou niet hebben voldaan aan de zorgvuldigheidseisen die zijn verbonden aan het off-label voorschrijven.
  2. De huisarts handelde in strijd met zijn zorgplicht door onnodig een drempel op te werpen voor vaccinaties tegen COVID-19. Hij liet patiënten een informed consentverklaring ondertekenen als voorwaarde voor een vaccinatie.
  3. De huisarts handelde niet volgens de professionele standaard. Hij mengde zich ongevraagd in de behandeling van een patiënt met COVID-19 die in het ziekenhuis lag. Deze patiënt, niet ingeschreven in zijn huisartsenpraktijk, had hij één keer op de huisartsenpost gezien.
  4. Hij liet zich op verschillende kanalen, waaronder Twitter, kritisch uit over het overheidsstandpunt ten aanzien van (de preventie en behandeling van) COVID-19 en deed uitspraken over de positieve werking van de off-label (genees)middelen die hij voorschreef.

De huisarts heeft op alle klachtonderdelen gemotiveerd inhoudelijk verweer gevoerd.

Het college oordeelt op de verschillende punten als volgt:

1) Off-label voorschrijven

Het tuchtcollege oordeelt dat met het off-label voorschrijven van ivermectine (op 20 januari en 2 februari 2021) en HCQ (8 februari 2021) de huisarts níet in strijd met de professionele standaard heeft gehandeld. Deze klacht van de IGJ is dus ongegrond verklaard. Op grond van de Geneeskundewet (artikel 68) is het off-label voorschrijven van geneesmiddelen toegestaan wanneer de beroepsgroep daarvoor protocollen en standaarden heeft ontwikkeld. Zijn de protocollen en standaarden nog in ontwikkeling, wat tijdens het handelen van de huisarts het geval was, dan is overleg tussen de arts en apotheker noodzakelijk. Dat overleg had in een eerder stadium plaatsgevonden.

Bij de arts ligt een informatie- en een dossierplicht (Artikel 7:448 en 7:454 van het Burgerlijk Wetboek). Het tuchtcollege oordeelt dat de huisarts bij het toedienen van de off-label middelen in strijd met deze plichten heeft gehandeld. Dit wordt hem zwaar aangerekend. Volgens de KNMG-richtlijn ‘Off-label voorschrijven’ moet de huisarts de patiënt informeren dat hij een off-label geneesmiddel krijgt voorgeschreven. De patiënt verleent daarvoor zijn toestemming (informed consent). Het is de arts aangeraden dit zorgvuldig te documenteren.

Bovendien geldt een verzwaarde informatieplicht volgens het NHG-standpunt ‘Off-label voorschrijven in de huisartsenpraktijk’. Een absolute voorwaarde is dat de keuze voor off-label voorschrijven uitvoerig en duidelijk met de patiënt wordt besproken, zodat hij weet waarmee hij instemt en de risico’s kent. Zeker in deze zaak, toen er op zijn minst vraagtekens konden worden gesteld bij de effectiviteit van de behandeling van COVID-19 met ivermectine en HCQ en er op dat moment nog onvoldoende zicht was op de (afwezigheid van) risico’s. Uiteraard schrijft ook het NHG-standpunt voor dit volledig en duidelijk vast te leggen in het medisch dossier.

2) Informed consent-verklaringen

Over de informed consentverklaring die de huisarts als voorwaarde voor een vaccinatie liet ondertekenen, oordeelt het tuchtcollege dat een hulpverlener altijd van de patiënt mag verlangen dat deze meewerkt aan het schriftelijk vastleggen van een toestemming die is verleend voor een verrichting (Burgerlijk Wetboek, artikel 7:451). Werkt een patiënt daar niet aan mee, dan heeft de hulpverlener onder bepaalde omstandigheden de vrijheid om de verrichting niet uit te voeren. Het college acht in dit licht het klachtonderdeel ongegrond.

3) Inmenging tweede lijn

Op basis van de feiten is er volgens het tuchtcollege geen sprake van dat de huisarts zich ongevraagd heeft gemengd in de tweede lijn. Wel omvat het beroepsgeheim alle informatie die een arts in de uitoefening van zijn beroep over een patiënt te weten komt. Dus ook het feit dat een patiënt onder behandeling is bij een (andere) arts. De huisarts heeft hierover gesproken zonder toestemming van de patiënt. Het college verklaart de klacht daarom gegrond.

4) Uitingen in (social) media

Ten aanzien van de uitlatingen in de (social) media stelt het college dat de kwaliteit van de gezondheidszorg is gediend met een onbelemmerd debat over de effectiviteit van de geneeskundige methodes. Zeker in een periode waarin ook de wetenschap zoekende is naar wat wel of niet werkt. De berichten van de huisarts zijn echter niet binnen een wetenschappelijk gremium gedaan en deze kennen niet de nuanceringen die in een dergelijk wetenschappelijk debat nodig zijn. Aan de uitlatingen van een huisarts kent het lekenpubliek bovendien zwaarder gewicht toe dan aan uitlatingen van een willekeurige derde. De huisarts had kunnen beseffen dat zijn uitlatingen schade konden toebrengen aan het vertrouwen in de gezondheidszorg in het algemeen en zijn beroepsgroep in het bijzonder. Dit is de huisarts tuchtrechtelijk te verwijten.

Uitspraak

De huisarts krijgt een berisping. Het college laat in deze beslissing de COVID- pandemie meewegen. In zo’n bijzondere periode wordt van een zorgprofessional nog meer dan anders zorgvuldigheid en voorzichtigheid verwacht. De huisarts gaf er geen blijk van hier bewust van te zijn en droeg met zijn berichtgeving bij aan gevoelens van onzekerheid en onrust. Hij heeft zich door zijn handelen buiten de beroepsgroep geplaatst en gehandeld als eenling, terwijl hij onderdeel is van een zorgketen die het vertrouwen in de zorgketen als geheel in het oog dient te houden.

Lees de volledige uitspraak van 18 november 2022 op tuchtrecht.overheid.nl.

Meer informatie over (omgaan met) klachten en claims: vvaa.nl/klachtenclaim

Delen