Vliegen

Geert Smulders is al 38 jaar fysiotherapeut en stelt momenteel, met het oog op zijn naderende pensionering, een boekwerkje samen met anekdotes uit zijn carrière. Hieronder een levendig voorbeeld.

Tekst: Geert Smulders | Beeld Marcel Leuning

 

Iedere medisch professional heeft wel een patiënt (gehad) die hij of zij nooit vergeet. Omdat de omstandigheden bijzonder waren, het behandeltraject aangrijpend, of juist omdat zich iets grappigs voordeed in het contact. In deze reeks vertellen collega’s over de meest memorabele momenten in hun werk.

Een kleine veertig jaar geleden was tapotage een veel toegepaste behandeling bij vastzittend slijm en een dreigende longontsteking. Mits toegepast in de vereiste drainagehouding(en) een goede interventie. Een van mijn patiënten was een zeer zware vrouw van ongeveer 65 jaar.  Door haar immobiele leefwijze wegens ‘een open been’, dreigden er longproblemen en was behandeling aan huis de door de huisarts voorgeschreven therapie. Mevrouw woonde samen met haar, eveneens corpulente, echtgenoot in een van de naoorlogse noodwoningen in een Brabants kerkdorp.

Je kwam het huisje binnen via de keuken, een ruimte van anderhalf bij drie meter, waarin links tegen de buitenmuur, een terrazzo aanrechtje met daarin een betegelde spoelbak. Deze laatste leek door de tand des tijds meer op een scrabble-bord. Op het aanrecht lag een drietal vissen. Zo te zien waren ze kort daarvoor gevangen, want ze oogden nog goed. Echter, de geur van de dode dieren lokte vele vliegen in het voorportaal dat keuken heette.

‘Dit zul je nog niet eerder gezien hebben’

In de daarachter gelegen woonkamer waren de vliegen ook talrijk aanwezig. Mijn cliënt zat aan tafel in een van kepers vervaardigd zitmeubel waaronder vier zware zwenkwielen. Aan de tafel zaten verder haar echtgenoot en twee andere mannen, waarschijnlijk die van de vissen. Het viertal was aan het rikken; op dat moment een spelletje ‘misère’. De kaarters waren niet van plan hun spel ten behoeve van de therapie te onderbreken. Mede daardoor was het niet mogelijk om de ook hier zo belangrijke drainagehoudingen toe te passen.

In de namiddag zou de Wit-Gele Kruis-zuster komen om het been en de voet van mevrouw van een verse laag antidecubituszalf en schoon verband te voorzien.

Later die week, ik bezocht mevrouw tweemaal per week, stond er een, voor mij bekende, Renault 16 naast de heg; de huisarts was op bezoek. Ik parkeerde mijn appelgroene viertje er pal achter. Binnengekomen zag ik de huisarts geknield voor mevrouw op de grond zitten.

Haar been was ontdaan van de windsels. Diepe groeven gevuld met de zalf liepen door het weefsel van het onderbeen. ‘Ah, de fysiotherapeut. Kom erbij en kijk maar eens goed: dit zul je nog niet eerder gezien hebben.’ De dokter plukte met een pincet levende maden uit de op bloemkool lijkende tenen. Mevrouw onderging deze handeling gelaten; zij had geen keus. De vliegen daarentegen des te meer. De arts verzamelde de wormen in een lege zalfpot, waarvan ik het opschrift ‘niet om in te nemen’ nog net kon lezen. Een confronterend schouwspel waarbij mijn aan-wezigheid op dat moment niets toevoegde. ‘Ik kom later nog terug’, zei ik en vertrok.

Later was de volgende week. Bij binnenkomst lagen er geen vissen op het aanrecht. Aan tafel was druk overleg; moeder zat er niet bij. ‘Och, we hadden de masseur moeten afbellen’, sprak de heer des huizes me toe. ‘Ons moeke is overleden; ze is uit de miserie.’

 

 

 

Delen