Geen staar

Lex Horst deed wat hij moest doen. Het ‘zieke’ oog van zijn patiënt vertoonde daarna geen tumorgroei meer. Maar beter is niet altijd beter leerde de oud-oogarts ruim dertig jaar geleden.

Tekst: Lex Horst | Beeld: Marcel Leuning

 

Iedere medisch professional heeft wel een patiënt (gehad) die hij of zij nooit vergeet. Omdat de omstandigheden bijzonder waren, het behandeltraject aangrijpend, of juist omdat zich iets grappigs voordeed in het contact. In deze reeks vertellen collega’s over de meest memorabele momenten in hun werk.

Jannie was een verpleegkundige van een jaar of vijftig uit een dorp vlak bij mijn perifere ziekenhuis. Ze kwam bij mij omdat één oog niet goed meer zag. Ze zag eruit als Hollands welvaren en niets voorspelde onheil. Het was eind jaren tachtig.

Met het oog kon ze nog 20 procent zien. Onder de macula lutea zag ik een zwelling zonder bloedingen. Het zou een melanoom van het vaatvlies kunnen zijn of een beginnende maculadegeneratie of misschien zelfs een metastase. Ik vertelde haar dat haar netvlies in het centrum werd opgetild, maar dat ik niet precies kon zeggen waardoor.

We maakten afspraken voor onderzoeken, ook door een internist. Ik dacht zelf aan een melanoom. Uiteindelijk kwam de internist met de mededeling dat er een tumor van 5 cm in haar borst zat. Gemetastaseerd mammacarcinoom werd de diagnose. De tumor werd bevestigd en het indertijd gebruikelijke operatie-bestraling-chemotraject volgde. Ook de oogmetastase werd bestraald. Daarna werd een controle bij mij afgesproken.

Ze kwam mijn spreekkamer binnen. Ik herkende haar bijna niet. Van de pronte, opgewekte vrouw was niets over. Het kale, magere wezen met een hoofddoekje, dat moeizaam ging zitten, straalde afbraak en weerzin uit.

Het bestraalde oog zag vrijwel niets meer, ik vond een visus van minder dan 1/60. Er was een groot litteken in de macula. Ik zag geen tumorgroei.

Waarom hadden ze de onderzoeken niet geweigerd?

Sinds haar eerste bezoek was ze dus nog slechter gaan zien en de diagnose betekende het einde van haar leven. Ze had nare onderzoeken doorstaan, haar leven zou nooit meer hetzelfde zijn. Het zou ook niet meer heel lang zijn, maar nog wel een tikje langer dan vóór mijn eerste onderzoek. Wie zou daar tevreden over zijn?

Ik vertelde haar dat de tumorgroei verdwenen was, dat ik geen nieuwe metastases kon zien en dat haar gezonde oog voor mij ook haar gezonde oog was.

Ze zei: ‘Eén keer heb je dan goed nieuws. Ik wist allang dat ik borstkanker had, lang voor alle onderzoeken, voordat ik je bezocht. Ik ben niet voor niets verpleegkundige. Bij jou kwam ik alleen voor slecht zicht, was het niet ‘gewoon’ staar? Jij zette alle onderzoeken zomaar in gang en daar had ik niet op gerekend. Ik had zonder behandeling rustig willen doodgaan. En nu leef ik wat langer, maar het is mijn leven niet meer. Ik ben er niet blij mee, snap je?’

Ik snapte het. Maar wat kon ik eraan doen? Waarom had ze de onderzoeken niet geweigerd toen ze wist dat ik een tumortje in haar netvlies zag? Sorry zeggen kon ik ook al niet. Wat deed ik dan verkeerd?

Het is meer dan dertig jaar geleden, maar de kater blijft zeuren. Je doet je werk en verlengt iemands lijden, en al zou je het anders willen en kunnen doen, hoe dan wel?

Delen