Centrale coördinatie

achtergrond / zorgcoördinatiecentra

Alle ROAZ-regio’s moeten dit jaar starten met zorgcoördinatie voor acute zorg. Het idee daarachter: de druk op de acute zorg verminderen en beter spreiden om de kwaliteit en toegankelijkheid te borgen.

De directe aanleiding voor zorgcoördinatie in het midden van het land was de griepepidemie in 2018, vertelt Sander Komijn, kwartiermaker bij het Zorg Coördinatie Centrum Midden Nederland (ZCCMN). Het was zo druk in ziekenhuizen en op de SEH dat ambulances regelmatig moesten wachten voordat ze met hun patiënt terechtkonden en de zorg konden overdragen. Ambulancepersoneel had ook geen zicht op waar de patiënt wél of sneller terechtkon.

“Toen merkten we hoe weinig er werd samengewerkt in de keten”, zegt Komijn, eerder ic- en ambulanceverpleegkundige. “Hoe goed zou het zijn om inzicht te hebben in de capaciteit en meer samen te werken in plaats van langs elkaar heen of misschien wel dubbelop? De druk op de acute zorg wordt immers alleen maar groter.”

Juiste moment, zorg, plek, zorgverlener

Het idee van zorgcoördinatie was geboren. Doel: zorgen dat de patiënt met een acute maar niet levensbedreigende zorgvraag op het juiste moment de juiste zorg, op de juiste plek, van de juiste zorgverlener ontvangt. Daarvoor moet er inzicht zijn in de beschikbare capaciteit in de keten, en gezamenlijk triage en overleg plaatsvinden met huisartsenposten, acute ggz, geboortezorg en, voor tijdelijke verblijfplekken, met verpleeg- en verzorgingshuizen.

Regionale zorg­coördinatie­centra, zoals het ZCCMN, bemiddelen hierin. Op deze manier ‘wordt de druk op de acute zorg verminderd en beter gespreid en wordt de capaciteit beter benut’, aldus Ernst Kuipers, vorig jaar mei in een brief aan de Tweede Kamer. Daarmee levert zorgcoördinatie volgens de voormalig VWS-minister ‘een bijdrage aan het houdbaar maken van de zorg als geheel’.

Bestaande structuren

De plannen van Kuipers worden niet door iedereen met gejuich ontvangen. In een reactie op de Kamerbrief liet de beroepsvereniging van SEH-artsen (NVSHA) weten zich weliswaar te kunnen vinden in het doel van zorgcoördinatie, maar bezwaar te hebben tegen speciale centra. ‘Voor kwetsbare en complexe casussen (…) blijken specifieke kennis van indiceren en de lokale mogelijkheden van kortdurend eerstelijns-verblijfplaatsen noodzakelijk. Is er met een zorgcoördinatiecentrum nog voldoende (lokale) kennis voor deze kwetsbare groep patiënten?’, vroeg de vereniging zich af in een brief.

De NVSHA ziet meer in het implementeren en doorontwikkelen van bestaande gegevens- en capaciteitsinformatiesystemen in de acute zorg: ‘Voorkom het creëren van een regionale of subregionale entiteit als een zorgcoördinatiecentrum dat verwijderd is van het primaire proces en waarbij binnen die entiteit goed wordt samengewerkt maar de professionals op de werkvloer elkaar niet vinden.’ In reactie hierop zegt Komijn: “Wij zijn in het ROAZ Midden-Nederland op constructieve wijze aan het samenwerken voor de juiste patiënt op de juiste plek.”

Ex-minister Kuipers is in elk geval over­tuigd van de waarde van zorg­coördi­natie. Voor zijn vertrek als minister ver­plicht­te hij alle Regionaal Overleg Acute Zorgketen-regio’s (ROAZ) dit jaar te starten met zorgcoördinatie. Op 1 januari 2025 moet zorgcoördinatie landelijk dek­kend zijn ingericht. Hoe regio’s dit invullen, bepalen ze zelf: digitaal, fysiek of hybride, binnen bestaande of andere structuren.

Beeld Tamar Smit

Twee loketten

Van 2020 tot 2022 deden tien van de ROAZ-regio’s mee aan een pilot met regionale zorgcoördinatie. Alle regio’s vulden die pilot net iets anders in. Vanuit het centrum in Zeist vertelt Komijn hoe zij daar te werk gaan: “Er zijn twee loketten: één voor de burger en één voor de professionele verwijzer. Om met die laatste te beginnen: voor huisartsen, SEH-artsen, verpleegkundigen, verloskundigen en andere zorgprofessionals heeft het centrum in Zeist momenteel vier functies.

Ten eerste bemiddelen we als het gaat om verblijfplekken in bijvoorbeeld een verpleeghuis als een oudere door ziekte of na een behandeling tijdelijk niet thuis kan wonen. Voorheen deden huisartsen dit altijd zelf, maar het is een ingewikkelde en tijdrovende klus. Er zijn twaalf typen ‘bed’ waarop zo’n patiënt geplaatst kan worden, met verschillende financieringsvormen. Bovendien was eerder niet bekend waar een bed vrij was, waardoor het een huisarts gemiddeld ruim twee uur kostte om een plek te vinden voor een patiënt.”

Het ZCCMN neemt die klus dus nu uit handen. Daarvoor maakt het centrum gebruik van een digitaal systeem waarin te zien is waar geen plek is (rood vakje), een plek vrij is (groen) of vrijkomt (geel). De ZCC-medewerker belt hier achteraan, overlegt eventueel met huisarts, patiënt, familie en/of wijkverpleegkundige en regelt de overdracht.

De tweede functie van het ZCCMC is het regelen van plaatsing van infuusnaalden bij euthanasie. “Eerder deed ambu­lancepersoneel dit. Nu schakelen wij specialistische thuiszorg in”, zegt Komijn.

Daarnaast bemiddelt het centrum bij niet-acute, laagcomplexe geboortezorg. Wanneer een thuis bevallende vrouw als­nog naar het ziekenhuis moet, moest de verloskundige vaak verschillende ziekenhuizen bellen voor een plek. “Dat nemen wij nu over. In een zelfontwikkeld digitaal systeem kunnen we precies zien waar een plek beschikbaar is of komt.”

Tot slot heeft het ZCCMN de taak overgenomen van de Regionale Coördinatie Patiënten Spreiding, dat de spreiding van patiënten tijdens een pandemie regelt.

Complexe zorgvragen

Dan is er ook nog het loket voor de burger. Dat houdt in dat het ZCC de HAP’s bij drukte in het weekend, en binnenkort ook in de avond, en bij complexe zorgvragen ondersteunt. “Huisartsen en huisartsenposten blijven gewoon werken zoals ze dat nu ook doen”, legt Komijn uit. “Negentig procent van de vragen kunnen zij prima afhandelen. Maar bij complexe vragen kunnen wij bijspringen.” Hij noemt een telefoongesprek met een psychiatrische patiënt als voorbeeld. “Dat duurt gemiddeld 18 minuten. Dat soort telefoontjes kan een psychiatrisch verpleegkundige van ons overnemen. En dat geldt ook voor andere telefoontjes, als het erg druk is op de HAP.”

Via deelnemende huisartsenposten heeft het ZCCMN zicht op het dossier van de patiënt. “Op zaterdag zit hier een coördinerend huisarts, die met alle zorgvragen kan meedenken en advies kan geven. De bedoeling is dat dat ook op de zondag en in de avonden gaat gebeuren.”

Poll: uw ervaringen

Heeft u als zorgprofessional al ervaring opgedaan met een zorgcoördinatiecentrum in uw regio?

Ga naar artsenauto.nl/poll-zcc en laat (anoniem) weten of dat een positieve of negatieve ervaring was. Er is ruimte voor een toelichting.

Komijn zou het een logische vervolgstap vinden als ook de telefoontjes naar alarmnummer 112 bij het ZCCMN zouden binnenkomen. De meldkamer ambulancezorg van de regio is nu nog gevestigd in Utrecht, in een gedeelde ruimte met politie en brandweer. “Ik denk dat een samenwerking in de acute zorgketen logischer is dan een samenwerking van ambulancezorg met brandweer en politie, omdat 93 procent van de telefoontjes naar de meldkamer ambulancezorg via 112 zorggerelateerd is.” Bovendien hoort 48 procent van die telefoontjes eigenlijk niet bij ambulancezorg, vervolgt Komijn. “Daarbij gaat het om zorgvragen die bij andere zorgverleners, zoals wijkverpleging of psychiatrie, thuishoren.”

Meer hulpvragen

Hoewel Komijn dus positief is over de pilot en de toekomst van ZCC’s, is de meerwaarde van zorgcoördinatiecentra vanuit de resultaten van de pilots lastig te onderbouwen. Bovendien blijkt uit onderzoek uit Engeland en Denemarken – waar de triage van de huisartsenspoedzorg gecentraliseerd is op regionaal niveau – dat dit tot meer telefonische hulpvragen en 10 tot 25 procent meer SEH-bezoeken heeft geleid.

Komijn kijkt liever naar hoe het hier gaat. “Wij hebben te maken met onze eigen ROAZ-regio, waar wij in gezamenlijkheid onze inzet op afstemmen, met goede resultaten tot gevolg.” Hoewel de kwartiermaker dit dus (nog) niet met cijfers kan onderbouwen, ziet hij ‘dat zorgcoördinatie werkt en dat patiënten dankzij ZCC’s vaker op de juiste plek terechtkomen’. Hij geeft aan dat er door zorgcoördinatie betere afstemming is over wie de zorg gaat verlenen en dat daardoor minder doublures voorkomen. “Ook het ontzorgen van huisartsen door de zoektocht naar een beschikbare tijdelijke plek in een verpleeg- of verzorgingshuis over te nemen, is een zichtbare verbetering”, zegt Komijn. “Dat scheelt huisartsen echt een hoop tijd. Al is het lastig om de vertaalslag te maken naar hoeveel geld we daarmee besparen.”

Dat maakt financiering voor zorgcoördinatiecentra op dit moment de grootste uitdaging. Maar Komijn is positief gestemd: “Tijdens de behandeling van de regioplannen in het ROAZ heeft de grootste zorgverzekeraar in onze regio onlangs aangegeven zorg te dragen voor de financiering van het ZCC.”

Delen