Dokter Bob

Esmé Kamphuis (30) is arts en piloot. Dat laatste is ze in de tweemansbob van het Nederlandse damesbobsleeteam. Daarmee doet ze mee aan de Olympische Winterspelen in Sotsji. ‘Dokter Bob’ heeft medaillekansen en weet hoe zij onder druk kan presteren: “Je wint tijd met multitasken, plannen en efficiency.”

Tekst: Wout de Bruijne | Beeld: Bastiaan Heus

Natuurlijk is het vaak pittig om werk en topsport te combineren, maar ik ben daarin veel tegemoetgekomen door mijn werkgever. Ik was drie jaar lang anios gynaecologie in het Sint Lucas Andreas Ziekenhuis in Amsterdam. Mijn bijnaam was dokter Bob. ’s Winters kon ik daar vijf maanden onbetaald verlof krijgen; ’s zomers trainde ik veelal voor en na het werk en werd er in het rooster goed gekeken naar eventuele verdere mogelijkheden. Ik ben ze daar heel dankbaar voor. Momenteel ben ik via het AMC bezig met mijn promotie op het onderwerp vroeggeboorte. Ik wil gynaecoloog worden.

Tot nu toe heb ik geen keuze hoeven maken tussen werk en topsport en dat zou ik op dit moment ook niet willen. Het gaat in beide gevallen om passie. In de zomer mis ik het bobsleeën en in de winter het zorgen voor patiënten. Ik leef in twee verschillende werelden. Hoewel ik dat misschien onvoldoende ben, moet je als topsporter vaak egocentrisch zijn om te winnen, terwijl in mijn werk de patiënt altijd op nummer één staat. Maar er zijn ook grote overeenkomsten. Het is in beide gevallen teamwerk. En binnen die teams moet je kunnen doorzetten, discipline hebben en onder druk kunnen presteren.

DokterBob02Het allerbelangrijkste in mijn werk is een goed contact met mijn patiënten. Daar steek ik veel tijd in, maar die kun je terugwinnen met multitasken, plannen en efficiënt zijn. Ook daarbij is mijn ervaring in het combineren van werk en topsport in mijn voordeel. Het topsporten heeft mij geleerd om in noodgevallen in het ziekenhuis rustig te blijven, de boel te overzien en het team aan te sturen. Het lijkt wel alsof ik steeds rustiger word naarmate de druk toeneemt.

Die rust heb ik ook in de bob. Ik voel me daarin veiliger dan in een achtbaan. Daar stap ik niet in, dan blijf ik wel achter om op de tassen te letten. Maar ik spring zo achterin bij een nieuwe bobpiloot die naar beneden moet en daarvoor nog een remster nodig heeft.

Het kost wel een paar jaar voor je als piloot aan de wereldtop bent. In het begin ben je vooral bezig met heelhuids beneden komen. Later ontwikkel je gevoel voor drukpunten en voor de ideale lijn. Eigenlijk wil je zo min mogelijk bijsturen, want elke beweging remt je snelheid.

We waren vorig seizoen in de worldcupwedstrijden steeds minder dan 1/10 seconde te langzaam voor een podiumplaats en waren een soort ‘eeuwige’ vierde. Voor Sotsji heb ik het sterke gevoel dat het ons deze keer wél gaat lukken een medaille te bemachtigen. Daarvoor moeten we straks de juiste materiaalkeuzes maken, vier keer hard starten en goed sturen.

Delen